ECLI:NL:HR:2021:1975

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
21/00163
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over douanerechten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft de uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende waren uitgereikt. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen die door de belanghebbende waren voorgesteld niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 3 december 2020 had geoordeeld in deze kwestie. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de proceskosten niet toegewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De belanghebbende had ook verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure. Het Hof had eerder al een vergoeding van immateriële schade toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn bij de procedure na verwijzing door de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde echter dat de onderhavige cassatieprocedure niet onredelijk lang had geduurd en zag daarom geen aanleiding om een aanvullende vergoeding van immateriële schade toe te kennen.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, en werd in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00163
Datum24 december 2021
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 december 2020, nr. 17/00403bis [1] , betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, nr. 15/02923, ECLI:HR:2017:1171, is vernietigd de uitspraak van het Hof, nr. 13/00397 [2] , met verwijzing van het geding naar hetzelfde gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door B.J.B. Boersma, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Vergoeding van immateriële schade

Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure. Het Hof heeft op verzoek van belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend voor overschrijding van de redelijke termijn voor de procedure bij het Hof na verwijzing door de Hoge Raad. Deze beslissing wordt in cassatie niet bestreden. De onderhavige cassatieprocedure heeft niet onredelijk lang geduurd. [3] De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding belanghebbende een aanvullende vergoeding van immateriële schade toe te kennen.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.

Voetnoten

3.Vgl. HR 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2517, rechtsoverweging 4.3.2.