Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
24 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2020, waarin de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2019 op nihil was gesteld. De vrouw, verweerder in cassatie, had verzocht om het beroep van de man te verwerpen en hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep tegen de herstelbeschikking van 11 augustus 2020. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van 14 juli 2020 en tot verwijzing.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn beschikking onbegrijpelijk had geoordeeld over de vermogensopstelling van de man. De man had wel degelijk inzicht gegeven in zijn financiële situatie door middel van overgelegde stukken, waaronder belastingaangiften en een vermogensoverzicht. Dit leidde tot de conclusie dat het hof niet had aangetoond dat de man geen vermogen ontving of kon ontvangen uit de nalatenschap van zijn moeder. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de financiële situatie van partijen in alimentatiezaken en de noodzaak voor rechters om de overgelegde bewijsstukken adequaat te wegen.