Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift van de man met producties, ingekomen op 8 oktober 2020;
- het verweerschrift van de vrouw met producties.
- het beroepschrift van de vrouw (zaaknummer 200.267.377/01), tevens houdende een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen (zaaknummer 200.267.377/02) met producties, ingekomen op 9 oktober 2019;
- het verweerschrift van de man met een productie.
- het verzoek van de vrouw tot het treffen van voorlopige voorzieningen (zaaknummer 200.267.377/03) met producties, ingekomen op 18 mei 2020
- het verweerschrift van de man tegen het verzoek voorlopige voorzieningen met producties.
- een journaalbericht van mr. Van Grondelle van 9 juni 2020 met producties 45-48;
- een journaalbericht van mr. Van Grondelle van 9 juni 2020 met productie 49;
- een journaalbericht van mr. Van der Schraaf van 10 juni 2020 met producties 16-26;
- de pleitnota van mr. Van der Schraaf, ingekomen op 15 juni 2020;
- de pleitnota van mr. Van Grondelle, ingekomen op 15 juni 2020.
3.De feiten
- [de minderjarige1] (roepnaam: [de minderjarige1] ), geboren [in] 1998 te [B] en
- [de minderjarige2] (roepnaam: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2001 te [B] .
- bepaald dat de vrouw aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook te noemen: kinderalimentatie) van de toen bij de man wonende [de minderjarige2] van € 737,50 per maand dient te betalen met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- bepaald dat de vrouw een bijdrage aan de man ter zake de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook te noemen: partneralimentatie) van € 15.081,- per maand dient te betalen, vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
- de kinderalimentatie met ingang van 1 december 2017 op nihil te stellen en de man te veroordelen de door hem vanaf 1 december 2017 tot januari 2018 ontvangen kinderalimentatie aan de vrouw terug te betalen,
- de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2019 op nihil te stellen, en
- de onderhoudsverplichting van de vrouw jegens de man te limiteren tot 1 januari 2020, althans de onderhoudsverplichting per die datum vast te stellen op nihil, althans per die datum vast te stellen op nihil, althans te limiteren tot een datum als de rechtbank juist acht.
4.De omvang van het geschil
- de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie dan wel dit verzoek af te wijzen, meer subsidiair daarop te beslissen met inachtneming van hetgeen de man daarover heeft aangevoerd en daarbij te bepalen dat de door de man onverschuldigd aan de vrouw gerestitueerde kinderalimentatie van € 737,50 aan de man dient te worden terugbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze betaling niet binnen veertien dagen na de te geven beschikking heeft plaatsgevonden, en
- de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie met ingang van 4 juli 2017 dan wel met ingang van en datum als het hof juist acht te bepalen op € 24.886,- per maand dan wel op een bedrag als het hof juist acht, niet lager dan de huidige alimentatie van € 15.613,- per maand, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
- de door de rechtbank bij beschikking van 31 maart 2017 vastgestelde partneralimentatie per 1 november 2019 te wijzigen en deze onderhoudsbijdrage per 1 november 2019 op nihil te stellen, althans op een bedrag dat het hof redelijk en billijk acht; en
- de man met onmiddellijke ingang te verbieden om de beschikking van de rechtbank van 31 maart 2017, en voor zover nodig, de bestreden beschikking, te executeren totdat op het hoger beroep in de onderhavige zaak betreffende een wijziging in de kinder- en partneralimentatie is beslist.
- de beschikking van 31 maart 2017 te wijzigen ten aanzien van de kinderalimentatie en de man te veroordelen tot terugbetaling aan de vrouw van de door hem van 1 januari 2018 tot 20 juni 2019 ontvangen kinderalimentatie, althans een door het hof in redelijkheid en billijkheid vast te stellen deel van de door de man ontvangen kinderalimentatie, binnen twee dagen na de door het hof te geven beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente voor iedere dag dat de man in verzuim is,
- de beschikking van 31 maart 2017 te wijzigen ten aanzien van de partneralimentatie en de onderhoudsverplichting van de vrouw te beëindigen met ingang van 1 januari 2020 althans met ingang van een datum die het hof juist acht, en
- de onderhoudsverplichting van de vrouw met ingang van 1 januari 2019 op nihil te stellen dan wel met ingang van 1 november 2019 dan wel met ingang van een datum als het hof redelijk en billijk acht.
- de door de rechtbank bij beschikking van 31 maart 2017 vastgestelde partneralimentatie met ingang van 1 juni 2020 op nihil te stellen dan wel op een bedrag dat het hof redelijk en billijk acht in afwachting van de bodemprocedure,
- de man met onmiddellijke ingang te verbieden om de beschikking van 31 maart 2017 te executeren totdat een definitieve beslissing is gegeven ten aanzien van de partneralimentatie en te bepalen dat hetgeen de man vanaf de datum van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening te treffen tot aan de datum van de beschikking heeft geïncasseerd binnen vierentwintig uur na afgifte van de beschikking aan de vrouw dient terug te betalen, alsmede aan haar alle kosten dient te vergoeden die met eventuele incassomaatregelen gepaard zijn gegaan en voor rekening van de vrouw zijn gekomen, te vermeerderen met de wettelijke rente voor iedere dag dat de man in gebreke blijft tot de dag der algehele voldoening, en
- de man te veroordelen in de kosten van de procedure, waarbij de man gehouden is om binnen vierentwintig uur na de afgifte van de beschikking € 5.445,- aan de vrouw te voldoen, zijnde het honorarium van de advocaat van de vrouw voor de twintig uren die zijn besteed aan het voeren van de procedure, naast alle overige gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente voor iedere dag dat de man in gebreke blijft tot de dag der algehele voldoening.
5.De motivering van de beslissing
de rechtbank vindt dat van de man kan worden verwacht dat hij beter onderbouwt dat hij niet (deels) in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.