In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Ecuaflor c.s. tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ecuaflor c.s. had beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof van 27 augustus 2019 en 2 juni 2020, waarbij het hof eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland had bekrachtigd. De zaak betreft contractenrecht, specifiek de devolutieve werking van het appel en de toepassing van het Haviltexcriterium in het kader van dwaling bij vaststellingsovereenkomsten.
De Hoge Raad heeft de klachten van Ecuaflor c.s. over de arresten van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die arresten. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en Ecuaflor c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 9.171,34, inclusief verschotten en salaris voor de advocaten van de verweerders. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff.