Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
21 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld door de kantonrechter op 11 februari 2020. De mededeling van deze veroordeling werd op 10 maart 2020 aan de verdachte betekend. De verdachte heeft op 26 maart 2020 hoger beroep ingesteld, wat volgens het hof te laat was, aangezien het hoger beroep binnen veertien dagen na de betekening van de einduitspraak had moeten worden ingesteld. De Hoge Raad heeft de vraag beoordeeld of de verdachte tijdig op de hoogte was gesteld van de einduitspraak, zoals vereist door artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende informatie had ontvangen om te besluiten tot het instellen van hoger beroep. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bevestigd en het cassatiemiddel verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep omdat dit niet binnen de wettelijke termijn was ingesteld. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige kennisgeving van een einduitspraak aan de verdachte en de gevolgen van het niet tijdig instellen van hoger beroep.