ECLI:NL:HR:2021:1933

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
20/04257
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van hoger beroep na verstrijken van de termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld door de kantonrechter op 11 februari 2020. De mededeling van deze veroordeling werd op 10 maart 2020 aan de verdachte betekend. De verdachte heeft op 26 maart 2020 hoger beroep ingesteld, wat volgens het hof te laat was, aangezien het hoger beroep binnen veertien dagen na de betekening van de einduitspraak had moeten worden ingesteld. De Hoge Raad heeft de vraag beoordeeld of de verdachte tijdig op de hoogte was gesteld van de einduitspraak, zoals vereist door artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende informatie had ontvangen om te besluiten tot het instellen van hoger beroep. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bevestigd en het cassatiemiddel verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep omdat dit niet binnen de wettelijke termijn was ingesteld. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige kennisgeving van een einduitspraak aan de verdachte en de gevolgen van het niet tijdig instellen van hoger beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04257
Datum21 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 december 2020, nummer 23-000947-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte het hoger beroep na het verstrijken van de wettelijke termijn heeft ingesteld.
2.2.1
De stukken houden in dat de verdachte in eerste aanleg door de kantonrechter bij vonnis van 11 februari 2020 bij verstek is veroordeeld en dat de verdachte op 26 maart 2020 hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voor zover van belang het volgende in:
“De raadsheer deelt voorts mede dat de verdachte bij verstek is veroordeeld en dat blijkens stukken (te weten een bonnenbriefje) in het dossier de mededeling uitspraak in persoon is betekend aan de verdachte op 10 maart 2020. De verdachte heeft niet binnen 14 dagen na 10 maart 2020 hoger beroep aangetekend. De raadsheer geeft de raadsvrouw ter inzage de stukken, te weten het bonnenbriefje gedateerd 10 maart 2020 met daaraan gehecht de mededeling uitspraak.
De raadsvrouw reageert:
Ik vind wel dat ik op tijd hoger beroep heb ingesteld, want ik heb het gedaan op de dag dat het vonnis betekend is. Ik zie op de akte uitreiking 16 maart 2020 staan.
De advocaat-generaal reageert:
Het bonnenbriefje is ingezonden en kennelijk 16 maart 2020 binnengekomen. Het bonnenbriefje is bij de akte gevoegd. Ik vorder de niet-ontvankelijkheid van de verdachte nu het hoger beroep tardief is.”
2.2.3
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 11 februari 2020 te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter in de rechtbank Zaanstad. De dagvaarding is de verdachte niet in persoon betekend.
De verdachte is op 11 februari 2020 bij verstek veroordeeld.
Het vonnis is op 10 maart 2020 aan de verdachte in persoon betekend.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 26 maart 2020.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.2.4
Bij de stukken bevindt zich een ‘proces-verbaal van mededeling van een niet onherroepelijk vonnis of arrest’ van 10 maart 2020, welk proces-verbaal door het hof kennelijk is aangeduid als “het bonnenbriefje”. Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang - in:
“Op dinsdag 10 maart 2020, omstreeks 11.06 uur,
te Koog aan de Zaan heb ik, ondergetekende,
(naam en functie) Hoofdagent van politie
(...)
aan [verdachte]
geboren [geboortedatum]-1997 nationaliteit NLD
wonende te Nederland
adres [a-straat 1] [plaats]
(...)
in persoon medegedeeld dat hij is veroordeeld bij uitspraak van
d.d. 10 maart 2020, parketnummer
(...)
Ik heb aan de veroordeelde meegedeeld
 de gegevens van de veroordeling welke in het opsporingsregister / blad zijn ver-
☒ meld, tot welke straf(fen) hij / zij volgens het arrestatiebevel is veroordeeld.
Aan veroordeelde is voorts meegedeeld dat hij / zij binnen veertien dagen een rechtsmiddel kan aanwenden ter griffie van het betrokken gerecht hetzij in persoon hetzij via een advocaat die daartoe bepaaldelijk is gevolmachtigd dan wel via een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde en dat de griffie van dat gerecht nadere inlichtingen kan verschaffen over de inhoud van de uitspraak en over het eventueel in te stellen rechtsmiddel.”
2.2.5
Bij de stukken bevindt zich daarnaast een ‘mededeling uitspraak’ waarop rechts bovenaan een stempel is geplaatst met de tekst “CVOM 16 MRT 2020”. Deze ‘mededeling uitspraak’ houdt in:
“Parketnummer: 96-213876-18
Aan:
naam: [verdachte]
voornamen: [verdachte]
geboren op: [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats]
Hierbij deel ik u mede dat de kantonrechter te Zaandam op dinsdag 11 februari 2020 onderstaand vonnis heeft gewezen:
KWALIFICATIE:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
GEPLEEGD:
28 oktober 2018
TOEGEPASTE ARTIKELEN:
BESLISSING:
(...) Een hechtenis voor de duur van 2 weken”
2.3
Artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt, voor zover hier van belang:
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
(...)
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.”
2.4.1
In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat geen sprake is van een omstandigheid zoals vermeld in artikel 408 lid 1 Sv. Op grond van artikel 408 lid 2 Sv moet de verdachte in dat geval binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is, hoger beroep instellen tegen het vonnis van de rechtbank. Van een ‘omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is’ is sprake als de verdachte op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep, zoals de aard of zwaarte van de bij het vonnis opgelegde straf(fen) of maatregel(en). (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1940.)
2.4.2
In de overwegingen van het hof ligt besloten dat op grond van de onder 2.2.4 en 2.2.5 weergegeven stukken, in onderlinge samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat de verdachte op 10 maart 2020 over voldoende gegevens beschikte over wat voor hem van belang was voor het instellen van hoger beroep en dat het verhandelde ter terechtzitting het hof geen aanleiding heeft gegeven daar anders over te oordelen. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte binnen veertien dagen na 10 maart 2020 hoger beroep kon instellen, is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 december 2021.