Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2019. De verdachte, geboren in 1974, was betrokken bij een strafzaak die betrekking had op gewoontewitwassen, zoals omschreven in artikel 420ter jo. 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had gedurende een langere periode meermalen gestolen auto’s aangeleverd aan medeverdachten, die deze voertuigen in een loods demonteerden om de onderdelen te verkopen. Daarnaast was er sprake van medeplegen van het aanwezig hebben van hennep en hashish, wat valt onder artikel 3.C van de Opiumwet.
Het procesverloop in cassatie begon met het indienen van een beroep door de verdachte, waarbij M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.