Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
21 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag. Het openbaar ministerie had een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingesteld, maar het hof had geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in deze vordering omdat deze niet binnen de termijn van twee jaar, zoals voorgeschreven in artikel 511b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, was ingediend. Het openbaar ministerie heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De raadsman van de betrokkene, J.T.E. Vis, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de ontnemingszaak, zodat deze opnieuw kan worden berecht. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel van het openbaar ministerie gegrond verklaard, verwijzend naar de redenen die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2021:1917) in een samenhangende zaak.
De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de termijnen in het strafrecht en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingsvorderingen.