ECLI:NL:HR:2021:1915

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
19/01992
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en medeplegen van flessentrekkerij door middel van plof-bv's

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019. De verdachte, geboren in 1955, was betrokken bij een criminele organisatie en had medeplegen van flessentrekkerij gepleegd door op grote schaal goederen te bestellen via zogenaamde plof-bv's zonder deze te betalen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder de bewijs- en kwalificatieklachten met betrekking tot de deelneming aan de criminele organisatie en de bewijsklacht over het medeplegen van flessentrekkerij. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, specifiek met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregelen niet kon worden toegepast en dat in plaats daarvan gijzeling moest worden toegepast voor de wettelijk bepaalde maximumduur van een jaar. Tevens heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf verminderd van achttien maanden naar zeventien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De uitspraak van het hof is vernietigd voor zover het betreft de vervangende hechtenis en de duur van de gevangenisstraf, maar het beroep is voor het overige verworpen. De Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat heeft geleid tot de vermindering van de gevangenisstraf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01992
Datum21 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019, nummer 23/004638-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot onderscheidenlijk vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot toepassing van artikel 6:4:20 Sv in die zin dat gijzeling van in totaal 360 dagen wordt toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
2.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest van het hof genoemde slachtoffers de in dat arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in dat arrest telkens genoemde aantal (in totaal 365) dagen hechtenis.
2.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914. De Hoge Raad zal zelf bepalen dat ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen gijzeling kan worden toegepast voor de duur van het wettelijk bepaalde maximum van een jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder een jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812). Daartoe zal de Hoge Raad ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen die voor de vijf hoogste bedragen zijn opgelegd telkens een dag in mindering brengen op het door het hof vastgestelde aantal dagen.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de na te noemen slachtoffers met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van de na te melden duur kan worden toegepast:
Slachtoffer
Dagen gijzeling
[A] B.V.
14
[B] B.V.
14
[C] B.V.
13
[D] B.V.
17
[E] B.V.
23
[F] B.V.
28
[G] B.V.
21
[H] C.V.
45
[I] B.V.
21
[J] B.V.
30
[K]
16
[L] B.V.
20
[M] B.V.
29
[N]
42
[O] B.V.
19
[P] B.V.
6
[Q] N.V.
2
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze zeventien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 december 2021.