ECLI:NL:HR:2021:1902
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak over loonheffing en verzet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 18 oktober 2019 werd behandeld. Deze eerdere uitspraak betrof het ingehouden bedrag aan loonheffing over de tijdvakken januari 2018 tot en met september 2018.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Rechtbank in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.