ECLI:NL:HR:2021:1900
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak over loonheffing en verzet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020, die betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 18 oktober 2019. Deze eerdere uitspraak ging over het ingehouden bedrag aan loonheffing over de tijdvakken van 8 oktober 2018 tot en met 31 december 2018.
De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet noodzakelijkerwijs vragen opriep die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft.