ECLI:NL:HR:2021:1896

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
21/04030
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingrecht

In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 augustus 2021, nr. 19/01700. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/1576). De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Belanghebbende heeft het beroepschrift op 25 september 2021 ingediend, terwijl de termijn voor het indienen van het beroep op 22 september 2021 eindigde, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft op 5 oktober 2021 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn, maar belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten, samen met raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/04030
Datum17 december 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 augustus 2021, nr. 19/01700, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/1576).

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

In deze zaak heeft belanghebbende via het webportaal van de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld.
De griffier van het Hof heeft op de uitspraak van het Hof aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 11 augustus 2021. Uit het door belanghebbende op 25 september 2021 in het digitale dossier van belanghebbende geplaatste bericht blijkt dat het beroepschrift in cassatie op 25 september 2021 is ingediend. Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 22 september 2021.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 5 oktober 2021 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld binnen vier weken mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 5 oktober 2021 een notificatie verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 5 oktober 2021. Belanghebbende heeft niet gereageerd.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2021.