Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Verzoek om een prejudiciële beslissing
3.Beslissing
14 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door het openbaar ministerie. Het beroep betreft een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juni 2020, waarin de verdachte was vrijgesproken wegens het niet voldoen aan de meldplicht zoals opgenomen in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 273/2004. Deze verordening verplicht tot informatieverstrekking bij het bestellen, vervoeren, ontvangen, opslaan of voorhanden hebben van grote hoeveelheden drugsprecursoren, stoffen die vaak worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen. De Hoge Raad heeft in deze zaak geconcludeerd dat de reikwijdte van de meldplicht in het kader van de Europese regelgeving moet worden verduidelijkt.
De Hoge Raad heeft in een samenhangende zaak (ECLI:NL:HR:2021:1841) een verzoek ingediend bij het Hof van Justitie van de Europese Unie om prejudiciële vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de beoordeling van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft besloten om iedere verdere beslissing in deze zaak aan te houden totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de geformuleerde vragen. Dit besluit is genomen om te waarborgen dat de uitkomst van de prejudiciële vragen invloed kan hebben op de uiteindelijke beslissing in het cassatieberoep.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de Europese regelgeving en de noodzaak om duidelijkheid te krijgen over de meldplicht in het kader van de bestrijding van drugsmisbruik. De zaak illustreert ook de samenwerking tussen nationale rechters en het Hof van Justitie van de Europese Unie in het kader van het waarborgen van een uniforme toepassing van het recht binnen de EU.