ECLI:NL:HR:2021:1886

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20/01831
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Prejudicieel verzoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over meldplicht drugsprecursoren en prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door het openbaar ministerie. Het beroep betreft een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juni 2020, waarin de verdachte was vrijgesproken wegens het niet voldoen aan de meldplicht zoals opgenomen in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 273/2004. Deze verordening verplicht tot informatieverstrekking bij het bestellen, vervoeren, ontvangen, opslaan of voorhanden hebben van grote hoeveelheden drugsprecursoren, stoffen die vaak worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen. De Hoge Raad heeft in deze zaak geconcludeerd dat de reikwijdte van de meldplicht in het kader van de Europese regelgeving moet worden verduidelijkt.

De Hoge Raad heeft in een samenhangende zaak (ECLI:NL:HR:2021:1841) een verzoek ingediend bij het Hof van Justitie van de Europese Unie om prejudiciële vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de beoordeling van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft besloten om iedere verdere beslissing in deze zaak aan te houden totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de geformuleerde vragen. Dit besluit is genomen om te waarborgen dat de uitkomst van de prejudiciële vragen invloed kan hebben op de uiteindelijke beslissing in het cassatieberoep.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de Europese regelgeving en de noodzaak om duidelijkheid te krijgen over de meldplicht in het kader van de bestrijding van drugsmisbruik. De zaak illustreert ook de samenwerking tussen nationale rechters en het Hof van Justitie van de Europese Unie in het kader van het waarborgen van een uniforme toepassing van het recht binnen de EU.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01831
Datum14 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juni 2020, nummer 20-001512-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft ertoe geconcludeerd dat de Hoge Raad de behandeling van het cassatieberoep schorst en vragen van uitleg, verband houdende met art. 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 273/2004, stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

2.Verzoek om een prejudiciële beslissing

In de samenhangende zaak 20/01829 heeft de Hoge Raad bij arrest van 14 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1841, bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een verzoek ingediend uitspraak te doen over de in dat arrest geformuleerde prejudiciële vragen.
Omdat de beantwoording van die vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie van belang is voor de beoordeling van het cassatieberoep in deze zaak, zal de Hoge Raad ook in deze zaak iedere verdere beslissing aanhouden.

3.Beslissing

De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie in voormelde samenhangende zaak naar aanleiding van het daarin omschreven verzoek uitspraak zal hebben gedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 december 2021.