Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
14 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld tot een taakstraf van 24 uren wegens het niet voldoen aan de vordering van een ambtenaar om aan te tonen dat zijn auto verzekerd was. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar op 13 juli 2020 een e-mail gestuurd naar de strafgriffie van het hof waarin hij aangaf het hoger beroep in te trekken. Twee dagen later verzocht hij om deze intrekking als niet verzonden te beschouwen, wat leidde tot juridische complicaties over de rechtsgeldigheid van de intrekking.
De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van de e-mail van de verdachte als een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking kon worden beschouwd. Het hof had terecht geoordeeld dat de e-mail, waarin de verdachte expliciet melding maakte van de intrekking van zijn hoger beroep, niet aan de vereisten van een schriftelijke volmacht voldeed, maar dat dit niet noodzakelijk was voor de rechtsgeldigheid van de intrekking. De Hoge Raad bevestigde dat alleen een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking als rechtsgeldige intrekking kan gelden, en dat het aan de in hoger beroep oordelende rechter is om te beslissen of aan deze voorwaarden is voldaan. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, waardoor het eerdere vonnis onherroepelijk werd.