“De voorzitter deelt mede:
Het hof zal zich allereerst dienen te buigen over de vraag of de verdachte ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. De politierechter Zeeland- West-Brabant, locatie Breda, heeft de verdachte op 10 maart 2017 ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken. Namens de verdachte is op diezelfde dag hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis, waarbij tevens een grievenformulier is ingediend. Vervolgens is op 14 juni 2018 een brief ondertekend door verdachte en zijn vrouw binnengekomen, waarin onder meer is geschreven ‘... maar ook hoger beroep trek ik hierbij in ’. Naar aanleiding van deze brief heeft de griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een akte intrekking hoger beroep opgemaakt. Vervolgens heeft de raadsman van verdachte op 26 juni 2018 een e-mailbericht gericht aan [betrokkene 2], administratief medewerker bij de rechtbank Zeeland-West- Brabant, gestuurd waarin te kennen wordt gegeven dat het verzoek tot intrekking enkel zag op de verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen auto en niet op het gehele door verdachte ingestelde hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd:
De brief van 14 juni 2018 is geschreven door mijn partner en haar buurvrouw. Mijn partner vertelde mij dat zij met mijn advocaat had gebeld en dat hij haar had geadviseerd om een brief naar de rechtbank te sturen met de mededeling dat ik afstand zou doen van de inbeslaggenomen auto. Daarna zou de auto kunnen worden geschorst en zou de verplichting tot het betalen van belasting komen te vervallen. Ik heb in de brief enkel gelezen dat hierin stond vermeld dat ik afstand zou doen van de auto. Indien dit niet het geval was geweest, had ik de brief nooit ondertekend. Vanwege de scheiding had ik veel gezeik aan mijn hoofd. Ik dacht dat als ik snel de brief zou ondertekenen, het afgelopen zou zijn met het gezeur over de auto. Het was niet mijn bedoeling om het gehele hoger beroep in te trekken.
U, voorzitter, vraagt mij waarom ik voordat ik de brief heb ondertekend geen contact heb opgenomen met mijn raadsman. Ik heb geen contact met mijn raadsman opgenomen, omdat mijn vrouw aangaf dat zij mijn raadsman al had gebeld en dat het zijn advies was om een brief op te stellen waarin ik afstand deed van de auto. Dan is het klaar en hoef ik mijn raadsman niet meer te bellen. Mijn vrouw heeft ook gezegd dat zij niet wist dat door deze brief het gehele hoger beroep zou worden ingetrokken. Mijn vrouw heeft de brief van 14 juni 2018 opgestuurd, omdat ik vanwege de ziekte van mijn broer steeds naar Turkije moest afreizen. Mijn raadsman deed niets.
De raadsman deelt mede:
Ik persisteer bij hetgeen ik in de brief van 26 juni 2018 heb gesteld. De daarbij gevoegde productie 4 betreft alle e-mails die ik namens de partner van cliënt heb geschreven. Ik heb haar 5 à 6 keer aan de telefoon gehad en ik heb haar medegedeeld dat nu de zaak in hoger beroep loopt, ik niets voor haar kan betekenen. Uiteindelijk heb ik haar geadviseerd om een brief op te stellen gericht aan de strafgriffie van de rechtbank Breda waarin vermeld staat dat cliënt afstand doet van de inbeslaggenomen auto en waarin wordt verzocht om een vrijwaringsbewijs. (...)
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede:
Gelet op de toelichting van de raadsman, ben ik van mening dat alhoewel verdachte heel onnozel is geweest om de brief van 14 juni 2018 te ondertekenen zonder eerst contact op te nemen met zijn raadsman, hij duidelijk niet de intentie heeft gehad om het namens hem ingestelde hoger beroep in te trekken. Ik verzoek uw hof dan ook om verdachte ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
De raadsman deelt mede:
Naar aanleiding van mijn e-mailbericht van 26 juni 2018 heeft [betrokkene 2] de intrekking hoger beroep uit het systeem gehaald, zodat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter een halt werd toegeroepen. Cliënt en zijn vrouw zijn al maanden bezig met de inbeslaggenomen auto.
Daarnaast blijkt uit het feit dat verdachte in twee andere strafzaken eveneens hoger beroep heeft ingesteld, met als doel om in het kader van de straftoemeting een werkstraf opgelegd te krijgen in plaats van een gevangenisstraf, dat hij het onderhavige appel niet wilde intrekken. In de eerste twee hoger beroepzaken zijn de in eerste aanleg opgelegde straffen omgezet in een andere strafmodaliteit. Dit betreft het laatste appel in rij.
Blijkens artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering is in de regel een intrekking van het hoger beroep een intrekking, tenzij sprake is van een bijzondere omstandigheid. In mijn brief gericht aan [betrokkene 2] heb ik uitgelegd waarom in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke omstandigheid. De verdediging is van mening dat gelet op al het voorgaande, cliënt ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.”