ECLI:NL:HR:2020:437

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
18/05175
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep en rechtsgeldigheid van de mededeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter Zeeland-West-Brabant, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken en de verbeurdverklaring van zijn auto. Op 14 juni 2018 heeft de verdachte, samen met zijn partner, een brief gestuurd naar de rechtbank waarin zij afstand deden van de inbeslaggenomen auto en het hoger beroep introkken. Het hof heeft geoordeeld dat deze brief als een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking van het hoger beroep kon worden beschouwd, en heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk is, mede gezien de omstandigheden waaronder de brief is opgesteld en de intenties van de verdachte. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep volgens artikel 453 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering alleen rechtsgeldig kan zijn als deze duidelijk en ondubbelzinnig is. Aangezien de verdachte niet de intentie had om het gehele hoger beroep in te trekken, heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05175
Datum17 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van
5 december 2018, nummer 20/000834-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
De uitspraak van het hof
2.2.1
De uitspraak van het hof houdt onder ‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep’ het volgende in:
“Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken.
Op 10 maart 2017 heeft de raadsman van verdachte, mr. B. Kurvers, namens verdachte tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter Zeeland-West-Brabant d.d. 10 maart 2017, waarbij verdachte wegens overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken en de personenauto met kenteken [kenteken] verbeurd werd verklaard.
Op 14 juni 2018 heeft de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een door verdachte en zijn partner, [betrokkene 1], ondertekende brief ontvangen, waarin - voor zover van belang- het volgende staat vermeld:
‘parketnummer 9624242216
na telefonisch contact, schrijf ik u deze brief, waarin zowel [betrokkene 1], als ik, [verdachte], u willen laten weten dat wij afstand doen van de inbeslaggenomen auto, een Mazda met kenteken [kenteken]. Deze was in hoger beroep, maar ook hoger beroep trek ik hierbij in (cursivering hof).’
Naar aanleiding van deze brief is [betrokkene 3], medewerkster strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, ter griffie van voornoemde rechtbank gegaan en heeft verklaard namens verdachte het hoger beroep in te trekken tegen het eindvonnis parketnummer 96-24242216, door de Politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, op 10 maart 2017 gewezen. Ook de strafgriffie heeft daarbij de door verdachte op 14 juni 2018 verstuurde brief beschouwd als een bijzondere volmacht.
Het hof is van oordeel dat de in de brief van 14 juni 2018 gedane mededeling dusdanig duidelijk is verwoord dat de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, deze mededeling kon en mocht verstaan als een bijzondere volmacht tot het intrekken van het hoger beroep. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook bevestigd dat hij de betreffende brief heeft ondertekend. Tenslotte geldt dat blijkens het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 25 september 2018 verdachte in de loop van de jaren veelvuldig te maken heeft gehad met delicten als de onderhavige zodat hij geacht moet worden voldoende op de hoogte te zijn met de regels van het strafproces.
Hetgeen door en namens de verdediging verder is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat het namens verdachte ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 10 maart 2017 is ingetrokken overeenkomstig de vereisten van artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering. Nu het onderzoek ter terechtzitting desondanks was aangevangen met het uitroepen van de zaak, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang - het volgende in:
“De voorzitter deelt mede:
Het hof zal zich allereerst dienen te buigen over de vraag of de verdachte ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. De politierechter Zeeland- West-Brabant, locatie Breda, heeft de verdachte op 10 maart 2017 ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken. Namens de verdachte is op diezelfde dag hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis, waarbij tevens een grievenformulier is ingediend. Vervolgens is op 14 juni 2018 een brief ondertekend door verdachte en zijn vrouw binnengekomen, waarin onder meer is geschreven ‘... maar ook hoger beroep trek ik hierbij in ’. Naar aanleiding van deze brief heeft de griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een akte intrekking hoger beroep opgemaakt. Vervolgens heeft de raadsman van verdachte op 26 juni 2018 een e-mailbericht gericht aan [betrokkene 2], administratief medewerker bij de rechtbank Zeeland-West- Brabant, gestuurd waarin te kennen wordt gegeven dat het verzoek tot intrekking enkel zag op de verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen auto en niet op het gehele door verdachte ingestelde hoger beroep.
De verdachte verklaart desgevraagd:
De brief van 14 juni 2018 is geschreven door mijn partner en haar buurvrouw. Mijn partner vertelde mij dat zij met mijn advocaat had gebeld en dat hij haar had geadviseerd om een brief naar de rechtbank te sturen met de mededeling dat ik afstand zou doen van de inbeslaggenomen auto. Daarna zou de auto kunnen worden geschorst en zou de verplichting tot het betalen van belasting komen te vervallen. Ik heb in de brief enkel gelezen dat hierin stond vermeld dat ik afstand zou doen van de auto. Indien dit niet het geval was geweest, had ik de brief nooit ondertekend. Vanwege de scheiding had ik veel gezeik aan mijn hoofd. Ik dacht dat als ik snel de brief zou ondertekenen, het afgelopen zou zijn met het gezeur over de auto. Het was niet mijn bedoeling om het gehele hoger beroep in te trekken.
U, voorzitter, vraagt mij waarom ik voordat ik de brief heb ondertekend geen contact heb opgenomen met mijn raadsman. Ik heb geen contact met mijn raadsman opgenomen, omdat mijn vrouw aangaf dat zij mijn raadsman al had gebeld en dat het zijn advies was om een brief op te stellen waarin ik afstand deed van de auto. Dan is het klaar en hoef ik mijn raadsman niet meer te bellen. Mijn vrouw heeft ook gezegd dat zij niet wist dat door deze brief het gehele hoger beroep zou worden ingetrokken. Mijn vrouw heeft de brief van 14 juni 2018 opgestuurd, omdat ik vanwege de ziekte van mijn broer steeds naar Turkije moest afreizen. Mijn raadsman deed niets.
De raadsman deelt mede:
Ik persisteer bij hetgeen ik in de brief van 26 juni 2018 heb gesteld. De daarbij gevoegde productie 4 betreft alle e-mails die ik namens de partner van cliënt heb geschreven. Ik heb haar 5 à 6 keer aan de telefoon gehad en ik heb haar medegedeeld dat nu de zaak in hoger beroep loopt, ik niets voor haar kan betekenen. Uiteindelijk heb ik haar geadviseerd om een brief op te stellen gericht aan de strafgriffie van de rechtbank Breda waarin vermeld staat dat cliënt afstand doet van de inbeslaggenomen auto en waarin wordt verzocht om een vrijwaringsbewijs. (...)
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede:
Gelet op de toelichting van de raadsman, ben ik van mening dat alhoewel verdachte heel onnozel is geweest om de brief van 14 juni 2018 te ondertekenen zonder eerst contact op te nemen met zijn raadsman, hij duidelijk niet de intentie heeft gehad om het namens hem ingestelde hoger beroep in te trekken. Ik verzoek uw hof dan ook om verdachte ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
De raadsman deelt mede:
Naar aanleiding van mijn e-mailbericht van 26 juni 2018 heeft [betrokkene 2] de intrekking hoger beroep uit het systeem gehaald, zodat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter een halt werd toegeroepen. Cliënt en zijn vrouw zijn al maanden bezig met de inbeslaggenomen auto.
Daarnaast blijkt uit het feit dat verdachte in twee andere strafzaken eveneens hoger beroep heeft ingesteld, met als doel om in het kader van de straftoemeting een werkstraf opgelegd te krijgen in plaats van een gevangenisstraf, dat hij het onderhavige appel niet wilde intrekken. In de eerste twee hoger beroepzaken zijn de in eerste aanleg opgelegde straffen omgezet in een andere strafmodaliteit. Dit betreft het laatste appel in rij.
Blijkens artikel 453 jo. 454 van het Wetboek van Strafvordering is in de regel een intrekking van het hoger beroep een intrekking, tenzij sprake is van een bijzondere omstandigheid. In mijn brief gericht aan [betrokkene 2] heb ik uitgelegd waarom in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke omstandigheid. De verdediging is van mening dat gelet op al het voorgaande, cliënt ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.”
2.2.3
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een op naam van de verdachte gesteld ‘Grievenformulier Hoger beroep’ als bedoeld in artikel 410 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dit formulier houdt onder meer in:
“Om één of meer van de volgende redenen kom ik in hoger beroep (…):
Ik ben wel bij de zitting geweest, maar ik wil een nieuwe behandeling, om de volgende reden(en): Strafmaat (gev straf buitenproportioneel + vv ten onrechte)”
Het oordeel van de Hoge Raad
2.3.1
Op grond van artikel 453 lid 1 Sv brengt intrekking van het hoger beroep mee afstand van de bevoegdheid dit rechtsmiddel opnieuw aan te wenden. Dit heeft tot gevolg dat het betreffende vonnis onherroepelijk wordt en niet meer kan worden aangetast. Een en ander brengt met zich dat alleen een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking als rechtsgeldige intrekking kan gelden. Het is de in beroep oordelende rechter die beslist over de vraag of van rechtsgeldige intrekking sprake is.
2.3.2
Het kennelijke oordeel van het Hof dat de inhoud van de onder 2.2.1 weergegeven brief in dit geval als een duidelijke en ondubbelzinnige intrekking kan gelden is, mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk.
2.4
Het middel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 maart 2020.