ECLI:NL:HR:2021:1876

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
20/01828
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van vrijspraak wegens niet voldoen aan meldplicht voor drugsprecursoren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door het openbaar ministerie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juni 2020. De zaak betreft de vrijspraak van de verdachte wegens het niet voldoen aan de meldplicht zoals opgenomen in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 273/2004, die betrekking heeft op de informatieverstrekking over het vervoeren, ontvangen, opslaan of voorhanden hebben van grote hoeveelheden drugsprecursoren. Deze stoffen worden vaak gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen, en de meldplicht is bedoeld om misbruik van chemicaliën te voorkomen.

De Hoge Raad heeft in deze zaak, die samenhangt met een andere zaak (ECLI:NL:HR:2021:1841), besloten om de behandeling van het cassatieberoep aan te houden. Dit is gedaan omdat er prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de reikwijdte van de meldplicht in de context van de Europese regelgeving. De beantwoording van deze vragen is van belang voor de beoordeling van het cassatieberoep in deze zaak. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de behandeling van het cassatieberoep schorst totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan over de gestelde vragen.

De Hoge Raad heeft in zijn beslissing aangegeven dat iedere verdere beslissing in deze zaak zal worden aangehouden totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie in de samenhangende zaak uitspraak heeft gedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01828
Datum14 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juni 2020, nummer 20-001388-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft ertoe geconcludeerd dat de Hoge Raad de behandeling van het cassatieberoep schorst en vragen van uitleg, verband houdende met art. 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 273/2004, stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

2.Verzoek om een prejudiciële beslissing

In de samenhangende zaak 20/01829 heeft de Hoge Raad bij arrest van 14 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1841, bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een verzoek ingediend uitspraak te doen over de in dat arrest geformuleerde prejudiciële vragen.
Omdat de beantwoording van die vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie van belang is voor de beoordeling van het cassatieberoep in deze zaak, zal de Hoge Raad ook in deze zaak iedere verdere beslissing aanhouden.

3.Beslissing

De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie in voormelde samenhangende zaak naar aanleiding van het daarin omschreven verzoek uitspraak zal hebben gedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 december 2021.