ECLI:NL:HR:2021:1868
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook over een naheffingsaanslag die aan belanghebbende was opgelegd.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld, die door de Hoge Raad zijn beoordeeld. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de voorgestelde middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet noodzakelijk om de redenen voor dit oordeel te motiveren, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, en is openbaar uitgesproken op 10 december 2021.