Uitspraak
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
10 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2021 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van betrokkene, die in beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 23 juni 2021 een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel verleend, die oorspronkelijk op 19 juni 2021 door de burgemeester van Vught was afgegeven. De crisismaatregel was echter op naam van de tweelingzus van betrokkene afgegeven, wat leidde tot verwarring. Betrokkene stelde dat de beschikking niet rechtsgeldig was, omdat de crisismaatregel en de medische verklaring niet op haar naam stonden.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de crisismaatregel en de medische verklaring, hoewel op naam van de tweelingzus, in werkelijkheid betrekking hadden op betrokkene. De rechtbank had tijdens de mondelinge behandeling geverifieerd dat de crisismaatregel daadwerkelijk voor betrokkene was bedoeld en dat dit ook door haar was bevestigd. De melding van de geneesheer-directeur over de foutieve naamgeving werd door de rechtbank als voldoende bewijs gezien om de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te verlenen.
De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en oordeelde dat de rechtbank geen onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De beslissing van de rechtbank om de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te verlenen, werd daarmee bekrachtigd. De zaak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opstellen van juridische documenten en de noodzaak om verwarring over identiteiten te voorkomen.