Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 15 april 2021 is gewezen. De verdachte, geboren in 1970, is beschuldigd van medeplegen van doodslag en het wegmaken van een lijk. De feiten van de zaak zijn als volgt: in 2018 heeft de verdachte in 's-Hertogenbosch een ander met een houten paal meermalen tegen het hoofd geslagen, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Vervolgens heeft de verdachte het levenloze lichaam in het water gedumpt.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 7 december 2021, waarbij het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.