ECLI:NL:HR:2021:1800

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
20/00580
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake de vordering tot overgifte van rijbewijs na voorwaardelijke ontzegging rijbevoegdheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de vordering tot overgifte van het rijbewijs van de verdachte, die op 2 mei 2018 was gevorderd na een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had zijn rijbewijs nooit ingeleverd, ondanks dat de politierechter op 4 september 2018 een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden had opgelegd. De Hoge Raad heeft overwogen dat de vordering tot overgifte van het rijbewijs haar rechtskracht verliest zodra er een beslissing is genomen waarbij aan de verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd. Het hof had ten onrechte geoordeeld dat de vordering tot overgifte op 17 november 2018 nog rechtskracht had, terwijl de verdachte zijn rijbewijs nooit had ingeleverd en er een voorwaardelijke ontzegging was opgelegd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00580
Datum30 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2020, nummer 21-001278-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde overtreding van artikel 9 lid 7 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat ten tijde van het onder 2 bewezenverklaarde de rechtsplicht tot overgifte van het rijbewijs was vervallen, omdat voorafgaand aan het bewezenverklaarde bij niet-onherroepelijke veroordeling voor het feit waarvoor de overgifte van het rijbewijs was gevorderd aan de verdachte geheel voorwaardelijk de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 17 november 2018 te Nijlande, gemeente Aa en Hunze, als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd, op de weg, de N33, een motorrijtuig, personenauto van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“3. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal nr. PL0300/171120181607150134 d.d. 17 november 2018 met bijlagen, inhoudende:
als verklaring van verbalisanten:
Ik, verbalisant, zag dat op 17 november 2018 op de N33 te Nijlande gemeente Aa en Hunze, [verdachte] als bestuurder reed op genoemde weg.
Ter controle op de juiste naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften heb ik, verbalisant, het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Er is een onderzoek ingesteld naar aanleiding van: Snelheidsovertreding 144 km/u.
Na onderzoek bleek dat van deze bestuurder, ingevolge artikel 164 WVW 1994 de overgifte van een op zijn/haar naam gesteld rijbewijs, een hem/haar door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs is gevorderd, dan wel van wie, zodanig bewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven.
4. Een uitdraai NL-RDW gedateerd 17 november 2018, als bijlage gevoegd bij voornoemd proces-verbaal onder 3, inhoudende:
Identiteit [verdachte]
Geboren [geboortedatum]-1995 (23) te [geboorteplaats]
Nationaliteit(en) Nederlandse
Rijbewijsnummer [001]
Rijbewijs categorieën
AM 20-10-2014 20-10-2024
B 20-10-2014 20-10-2024
MAATREGELEN
19-05-2018 09-05-2018 Strafmaatregel Centrale Verwerking Openbaar Ministerie Vordering tot overgifte ex art. 164
Verblijfplaats document
Verblijfplaats niet ingeleverd
5. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 proces-verbaal nr. 020520180000183315 d.d. 2 mei 2018 met bijlagen, inhoudende:
als verklaring van verbalisanten:
Verdachte [verdachte] heeft op 2 mei 2018 in Rotterdam in een personenauto gereden, terwijl de hoeveelheid alcohol 560 microgram per liter bloed bedroeg.
Rijbewijs is gevorderd op 2 mei 2018 om 01.00 uur.
Vordering tot overgifte rijbewijs uitgereikt, kopie bijgevoegd.
6. Een kennisgeving van vordering overgifte rijbewijs, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal genoemd onder 5, inhoudende:
als verklaring van verbalisant:
Datum vordering 2 mei 2018, rijbewijsnummer [001] ten name van [verdachte].
Tegen u is een vordering ingesteld op grond van artikel 130 of 164 van de Wegenverkeerswet 1994. U heeft niet voldaan aan deze vordering. U bent verplicht om uw rijbewijs direct in te leveren bij de politie. Van deze vordering is melding gemaakt in het Centraal Register Rijbewijzen.
Dit houdt in dat u geen motorrijtuig meer mag besturen waarvoor een rijbewijs vereist is. Gaat u toch rijden, dan pleegt u een misdrijf als bedoeld in artikel 9, 7e
lid van de Wegenverkeerswet 1994.
7. Een schriftelijk stuk van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, inhoudende:
Beslissing bij vordering tot overgifte rijbewijs
Opsporingsinstantie
Politie-instantie Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond
Procesverbaalnummer PL1700 0205201800001833I5A
Parketnummer 96-097788-18
Persoonsgegevens verdachte
Naam [verdachte]
Adres [a-straat 1]
[plaats]
Datum eerste afgifte rijbewijs 20 oktober 2014
Feitgegevens
Feitomschrijving rijden onder invloed
Hoeveelheid toegestaan 88
Hoeveelheid geconstateerd 560
Pleegdatum 02 mei 2018
Pleegplaats Rotterdam, gemeente Rotterdam
Soort voertuig personenauto
Recidive Nee
Opmerkingen
Datum vordering rijbewijs 09 mei 2018 (het hof begrijpt: 2 mei 2018)
Beslissing officier van justitie
Handhaven vordering rijbewijs
Datum beslissing: 22 MEI 2018
De officier van justitie,
8. Een schriftelijk stuk, te weten een mailwisseling tussen het CVOM en het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden d.d. 20 januari 2020 met betrekking tot het onderhavige parketnummer, inhoudende als mededeling van een medewerker van het CVOM:
Betrokkene heeft nooit zijn rijbewijs ingeleverd.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit bepleit. De raadsman heeft daartoe - in essentie - aangevoerd dat aan de vordering tot overgifte en invordering van het rijbewijs van rechtswege een einde is gekomen toen de politierechter in de rechtbank Rotterdam op 4 september 2018 aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid oplegde. De raadsman verwijst daarbij naar artikel 164 lid 6 WVW 1994. (...)
Feiten en omstandigheden
Blijkens een proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 reed verdachte op 2 mei 2018 in Rotterdam in een personenauto, terwijl de hoeveelheid alcohol 560 microgram per liter bloed bedroeg. Daarop is het rijbewijs van verdachte gevorderd en is een vordering tot overgifte van het rijbewijs aan hem uitgereikt. Die kennisgeving vordering overgifte rijbewijs, eveneens gedateerd 2 mei 2018, houdt het volgende in:
“Tegen u is een vordering ingesteld op grond van artikel 130 of 164 van de Wegenverkeerswet 1994. U heeft niet voldaan aan deze vordering. U bent verplicht om uw rijbewijs direct in te leveren bij de politie. Van deze vordering is melding gemaakt in het Centraal Register Rijbewijzen.
Dit houdt in dat u geen motorrijtuig meer mag besturen waarvoor een rijbewijs vereist is. Gaat u toch rijden, dan pleegt u een misdrijf als bedoeld in artikel 9, 7e lid van de Wegenverkeerswet 1994.”
Op 22 mei 2018 heeft de officier van justitie bepaald dat de vordering van het rijbewijs van verdachte wordt gehandhaafd. In de beslissing van de officier van justitie staat als datum van vordering vermeld 9 mei 2018. Het hof gaat ervan uit dat dit een kennelijke misslag betreft.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie is verdachte op 4 september 2018 door de politierechter in de rechtbank Rotterdam veroordeeld wegens rijden onder invloed op 2 mei 2018, rijden onder invloed op 20 mei 2018 en overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dat geclassificeerd is als ‘ingevorderd rijbewijs’. De politierechter heeft aan verdachte opgelegd, voor zover hier van belang, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, opgelegd. Verdachte is in hoger beroep gegaan. Het vonnis is sinds 18 september 2019 onherroepelijk.
De verdediging heeft ter terechtzitting aan het hof overgelegd een mededeling uitspraak, gedateerd 13 september, van voornoemde uitspraak van de politierechter van 4 september 2018.
Blijkens een artikel 9 WVW proces-verbaal van 17 november 2018 werd verdachte op die dag te Nijlande gecontroleerd, omdat hij te hard reed. Verdachte bleek onder invloed (feit 1 van de onderhavige zaak). De verbalisanten constateerden dat het rijbewijs van verdachte gevorderd dan wel ingevorderd was en verdachte legde aldaar de volgende verklaring af:
“Ik wist niet dat ik niet mocht rijden. Ik reed toch omdat ik altijd rijd. Ik wist niet van het verbod. U heeft mij medegedeeld dat de volgende rijbewijsmaatregel van toepassing is: (in)vordering rijbewijs ex 164 WVW 1994. Ik begrijp dat ik met de rijbewijsmaatregel niet mag rijden met een motorrijtuig van de categorie waarop die maatregel van toepassing is. Ik ga een en ander uitzoeken.”
Bij de stukken bevindt zich een schrijven van het openbaar ministerie gedateerd 20 januari 2020, inhoudende de mededeling dat verdachte nooit zijn rijbewijs heeft ingeleverd.
Oordeel van het hof
Het verweer ziet op artikel 164 lid 6 WVW 1994. Deze bepaling luidt als volgt:
“Indien de officier van justitie binnen tien dagen na de dag van invordering niet gebruik maakt van de in het vierde lid bedoelde bevoegdheid, geeft hij de ingevorderde bewijzen onverwijld terug aan de houder. Teruggave vindt eveneens plaats, indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de houder in geval van veroordeling door de rechter dan wel uitvaardiging van een strafbeschikking geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, dan wel geen onvoorwaardelijke ontzegging van langere duur dan de tijd gedurende welke de bewijzen zijn ingevorderd of ingehouden geweest. Teruggave vindt ten slotte plaats indien het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen zes maanden na de dag van invordering is aangevangen, dan wel binnen die termijn geen strafbeschikking is uitgevaardigd. Het rijbewijs wordt niet aan de houder teruggegeven, indien het een rijbewijs betreft waarvan ingevolge een der artikelen 130, tweede lid, of 164 de overgifte is gevorderd, waarvan ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering is gevorderd of ten aanzien waarvan ingevolge een der artikelen 120, derde lid, 123b, vierde lid, 124, vierde lid, 131, tweede lid, onderdeel b, 132, vijfde lid, 132b, tweede lid, 134, vierde lid, of 180, vierde lid, een verplichting tot inlevering bestaat. Het rijbewijs wordt in dat geval doorgeleid naar degene bij wie de houder dat rijbewijs had dienen in te leveren.”
Het hof stelt allereerst vast dat, voor zover de raadsman heeft beoogd te betogen dat verdachte gelet op de mededeling uitspraak ervan uit mocht gaan dat hij weer mocht rijden, de uitspraak van 4 september 2018 ten tijde van de pleegdatum van feit 2, vanwege het door verdachte ingestelde hoger beroep nog niet onherroepelijk was. Gelet daarop mocht verdachte er naar het oordeel van het hof niet op vertrouwen dat de vordering tot overgifte niet meer van kracht was.
Daarnaast geldt het volgende. De vordering tot overgifte van een rijbewijs kan niet worden gelijkgesteld aan de invordering van een rijbewijs. De vordering tot overgifte houdt in de plicht tot het inleveren van het rijbewijs. Bij een invordering is een rijbewijs ook daadwerkelijk ingenomen. Die invordering is van kracht zolang het rijbewijs niet is teruggegeven. Deze veiligheidsmaatregel verliest zijn rechtskracht derhalve slechts door teruggave van het rijbewijs op grond van een daartoe strekkende beslissing van de officier van justitie dan wel op last van de rechter naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 164, achtste lid, WVW 1994 (vgl. HR 5 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8436).
Het hof stelt vast dat de overgifte van het rijbewijs van verdachte op 2 mei 2018 is gevorderd op grond van artikel 164 lid 2 onder b WVW 1994. Daarbij is aan verdachte kenbaar gemaakt dat hij verplicht was het rijbewijs direct in te leveren bij de politie en dat hij een misdrijf zou plegen als hij toch zou rijden. Verdachte heeft zijn rijbewijs echter nooit ingeleverd. Een situatie als bedoeld in artikel 164 lid 6 WVW 1994 doet zich hier dan ook niet voor. Die bepaling ziet immers op rijbewijzen die zijn ingevorderd en die onder bepaalde omstandigheden aan de houder moeten worden teruggegeven. Zoals hiervoor is weergegeven, kan een ingevorderd rijbewijs echter niet gelijk worden gesteld aan een rijbewijs waarvan de overgifte is gevorderd.
Het hof verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 9 lid 7 WVW 1994:
“Het is degene van wie ingevolge artikel 164 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs is gevorderd, dan wel van wie zodanig bewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven, te besturen of als bestuurder te doen besturen.”
- Artikel 164 WVW 1994, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang:
“1. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdelen a en b, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een van die personen proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem daar een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs.
2. De in het eerste lid bedoelde vordering wordt gedaan in geval van overtreding van:
a. artikel 8, indien bij een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, van die bepaling blijkt of, bij ontbreken van een dergelijk onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed;
b. artikel 8, indien bij een onderzoek als bedoeld in het derde of vierde lid, aanhef en onderdeel b, juncto het derde lid, van die bepaling blijkt of, bij het ontbreken van een dergelijk onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 0,8 milligram alcohol per milliliter bloed;
c. artikel 163, tweede, zesde of zevende lid;
d. overschrijding van een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid met vijftig kilometer of meer, door een bestuurder van een motorrijtuig anders dan een bromfiets, in geval van staandehouding van de bestuurder;
e. overschrijding van een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid met dertig kilometer of meer door een bestuurder van een bromfiets, in geval van staandehouding van de bestuurder.
3. De in het eerste lid bedoelde vordering kan worden gedaan indien door de overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht.
4. De ingevorderde bewijzen worden tegelijk met het proces-verbaal onverwijld opgezonden aan de officier van justitie. In de gevallen bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, b, d, of e, of indien op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het tweede of derde lid zal begaan, is de officier van justitie bevoegd de ingevorderde bewijzen onder zich te houden totdat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden, de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die strafbeschikking of uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop de ontzegging is verstreken.
(...)
6. Indien de officier van justitie binnen tien dagen na de dag van invordering niet gebruik maakt van de in het vierde lid bedoelde bevoegdheid, geeft hij de ingevorderde bewijzen onverwijld terug aan de houder. Teruggave vindt eveneens plaats, indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de houder in geval van veroordeling door de rechter dan wel uitvaardiging van een strafbeschikking geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, dan wel geen onvoorwaardelijke ontzegging van langere duur dan de tijd gedurende welke de bewijzen zijn ingevorderd of ingehouden geweest. Teruggave vindt ten slotte plaats indien het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen zes maanden na de dag van invordering is aangevangen, dan wel binnen die termijn geen strafbeschikking is uitgevaardigd. Het rijbewijs wordt niet aan de houder teruggegeven, indien het een rijbewijs betreft waarvan ingevolge een der artikelen 130, tweede lid, of 164 de overgifte is gevorderd, waarvan ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering is gevorderd of ten aanzien waarvan ingevolge een der artikelen 120, derde lid, 123b, vierde lid, 124, vierde lid, 131, tweede lid, onderdeel b, 132, vijfde lid, 134, vierde lid, of 180, vierde lid, een verplichting tot inlevering bestaat. Het rijbewijs wordt in dat geval doorgeleid naar degene bij wie de houder dat rijbewijs had dienen in te leveren.
7. In geval van toepassing van het eerste lid kan het motorrijtuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die het proces-verbaal opmaakt zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid, 171, 172 en 173, eerste lid, van deze wet en de artikelen 4:116, 4:118 tot en met 4:124, 5:10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats indien aan de vordering is voldaan of indien de officier van justitie zich niet langer tegen de teruggave verzet.
8. In geval van toepassing van het eerste of vierde lid kan elke belanghebbende bij klaagschrift daartegen opkomen. Zolang in de zaak nog geen vervolging is ingesteld, wordt het klaagschrift ingediend ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waar het in het eerste lid bedoelde feit werd begaan, en anders ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de vervolging plaatsvindt of, in geval van verzet tegen een uitgevaardigde strafbeschikking, zou worden voortgezet, dan wel het laatst plaatsvond. Artikel 552a, vierde en zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering is verder van overeenkomstige toepassing. De raadkamer van het gerecht geeft zo spoedig mogelijk, na de belanghebbende, desverlangd bijgestaan door diens raadsman, te hebben gehoord, althans opgeroepen, zijn met redenen omklede beslissing, welke onverwijld aan de belanghebbende wordt betekend. Tegen de beslissing kan door het openbaar ministerie binnen veertien dagen daarna en door de belanghebbende binnen veertien dagen na de betekening beroep in cassatie worden ingesteld. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk.
(...)”
- Artikel 179 leden 1 en 6 WVW 1994:
“1. Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen (...) 9 (...) kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd.
(...)
6. Bij het opleggen van de bijkomende straf, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, wordt de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 vóór het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering gebracht.”
2.4.1
Op grond van artikel 164 lid 1 WVW 1994 is de bestuurder van een motorrijtuig tegen wie proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift - kort gezegd - na een daartoe strekkende vordering van de politie verplicht tot overgifte van zijn rijbewijs. Een motorrijtuig besturen terwijl de overgifte van het rijbewijs is gevorderd dan wel dat bewijs is ingevorderd en niet is teruggegeven, is strafbaar op grond van artikel 9 lid 7 WVW 1994.
2.4.2
Volgens artikel 164 lid 4 WVW 1994 is de officier van justitie bevoegd om in de daar genoemde gevallen een ingevorderd rijbewijs – waaronder wordt verstaan een rijbewijs dat door de politie of het openbaar ministerie naar aanleiding van een vordering tot overgifte, als bedoeld in artikel 164 lid 1 WVW 1994, daadwerkelijk is ontvangen – onder zich te houden totdat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden, de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die strafbeschikking of uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop de ontzegging is verstreken. In artikel 164 lid 6 WVW 1994 zijn als uitzondering op artikel 164 lid 4 WVW 1994 omstandigheden benoemd waarin de officier van justitie een ingevorderd rijbewijs aan de houder daarvan terug moet geven. Uit die bepaling volgt dat ook als een rechtsmiddel is ingesteld tegen de beslissing waarbij aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, de officier van justitie het rijbewijs dient terug te geven als het onvoorwaardelijke gedeelte van die ontzegging korter is dan − of zodra het gelijk wordt aan − de periode die het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest. (Vgl. HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:453.) Artikel 164 WVW 1994 houdt echter niet in wanneer de vordering tot overgifte haar rechtskracht verliest.
2.4.3
De wetgever heeft in de Wegenverkeerswet de rechtsgevolgen die zijn verbonden aan het ingevorderd of ingehouden zijn van het rijbewijs niet gelijkgesteld aan de gevolgen van het niet voldoen aan een vordering tot overgifte daarvan. Zo wordt bijvoorbeeld op grond van artikel 179 lid 6 WVW de tijd dat een rijbewijs ingevorderd en/of ingehouden is geweest bij het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid op de duur van die ontzegging in mindering gebracht. Voor de tijd dat de verdachte nalatig is geweest aan de vordering tot overgifte van zijn rijbewijs te voldoen geldt dat niet.
2.4.4
Dit verschil in rechtsgevolgen neemt echter niet weg dat de vordering tot overgifte van het rijbewijs, net als de invordering en de inhouding van het rijbewijs, een veiligheidsmaatregel is die wordt genomen in afwachting van een strafbeschikking of een beslissing van de rechter ter zake het feit waarvoor de overgifte van het rijbewijs is gevorderd. Een redelijke wetsuitleg brengt daarom mee dat als een strafbeschikking is genomen of de rechter in de strafzaak over het feit waarvoor de overgifte van het rijbewijs is gevorderd heeft beslist, en bij die beschikking of beslissing aan de verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd, de vordering tot overgifte haar rechtskracht verliest, ook als tegen die beschikking of beslissing nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of is ingesteld.
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat op 2 mei 2018 de overgifte van het rijbewijs van de verdachte is gevorderd en dat de verdachte zijn rijbewijs nooit heeft ingeleverd. Het heeft verder vastgesteld dat op 4 september 2018 de politierechter, ter zake van het feit waarvoor de overgifte van het rijbewijs van de verdachte was gevorderd, aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, heeft opgelegd.
In het licht van deze vaststellingen is onjuist het oordeel van het hof dat de vordering tot overgifte van het rijbewijs van de verdachte op 17 november 2018 nog rechtskracht had.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 november 2021.