ECLI:NL:HR:2021:1783
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid beroep in cassatie inzake griffierecht niet voldaan
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 januari 2021. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 1 mei 2021 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief was afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht was niet voldaan. Op 5 augustus 2021 heeft de griffier belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.