ECLI:NL:HR:2021:1780

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
19/04923
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van een ontbonden rechtspersoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door een voormalig aandeelhouder en bestuurder van de inmiddels ontbonden rechtspersoon [X] Ltd. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 september 2019. De indiener van het beroepschrift had niet de benodigde bewijsstukken overgelegd waaruit bleek dat hij gemachtigd was om het beroep in cassatie in te dienen. De griffier van de Hoge Raad had de indiener verzocht om binnen zes weken bewijsstukken te overleggen, maar deze had geen bewijsstukken ingediend. In plaats daarvan had hij enkel een brief gestuurd waarin hij zijn hoedanigheid als oud-aandeelhouder en voormalig bestuurder van [X] Ltd uiteenzette.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de gevraagde inlichtingen had verstrekt over zijn betrokkenheid bij de ontbonden vennootschap en dat hij niet had aangetoond dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te stellen. De griffier had ook verzocht om duidelijkheid te verschaffen over de afloop van een verzoek tot herinschrijving van [X] Ltd, maar ook hierover ontbraken de nodige bewijsstukken. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, omdat de indiener niet bevoegd was om het beroep in te stellen. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04923
Datum26 november 2021
ARREST
op het door [A] te [Q] ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 september 2019, nr. 16/00023 [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld
namens de inmiddels ontbonden rechtspersoon” [X] Ltd, een vennootschap naar Engels recht. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarop verzocht binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat hij is gemachtigd om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt. De indiener van het beroepschrift heeft de Hoge Raad per brief geïnformeerd dat hij in zijn hoedanigheid van oud-aandeelhouder en voormalig bestuurder van [X] Ltd het beroepschrift in cassatie heeft ingediend. Hij heeft dit niet met bewijsstukken onderbouwd.
1.2
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De indiener van het beroepschrift heeft een conclusie van repliek ingediend.
1.3
In verband met de ontbinding van [X] Ltd op 18 februari 2014 heeft de griffier van de Hoge Raad - met het oog op de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep - de indiener van het beroepschrift verzocht binnen vier weken nadere inlichtingen te verstrekken over zijn betrokkenheid bij [X] Ltd, dan wel wat (anderszins) zijn belang is bij de vereffening van deze vennootschap. Verder heeft de griffier de indiener van het beroepschrift verzocht duidelijkheid te verschaffen over de afloop van het door hem gedane verzoek tot herinschrijving (administrative restoration to the register) van [X] Ltd. In die brief heeft de griffier de indiener van het beroepschrift tevens verzocht de gevraagde inlichtingen met bescheiden te staven. De brief waarin deze verzoeken zijn opgenomen, is per aangetekende post op 16 september 2021 verzonden naar het door de indiener van het beroepschrift opgegeven adres. De griffier van de Hoge Raad heeft deze brief op 7 oktober 2021 retour ontvangen. Daarop heeft de griffier van de Hoge Raad op 7 oktober 2021 de brief per gewone post aan de indiener van het beroepschrift verzonden.
1.4
De griffier heeft daarop een brief van de indiener van het beroepschrift ontvangen. De indiener van het beroepschrift heeft daarbij niet de gevraagde bewijsstukken overgelegd. Daarmee heeft de indiener van het beroepschrift de gevraagde inlichtingen niet verstrekt. De Hoge Raad gaat daarom ervan uit dat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was het beroep in cassatie in te stellen en zal dat beroep op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021.