ECLI:NL:HR:2021:176
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 april 2020, nr. 19/00515, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 18/2032). De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor de periode van 16 mei 2014 tot en met 30 april 2017, alsook de daarbij gegeven boetebeschikking.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet kunnen slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 5 februari 2021, waarbij de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.