ECLI:NL:HR:2021:1755

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
20/02172
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over disproportionaliteit van beslag ex art. 94 Sv in verband met verdenking van witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de voortduring van beslag op 23 auto’s van de klager, die eigenaar is van een bedrijf dat zich bezighoudt met de in- en verkoop en onderhoud van auto’s. Het beslag was gelegd op basis van verdenking van witwassen. De klager stelde dat de voortduring van het beslag disproportioneel was en dat dit zijn bedrijf in gevaar bracht. De rechtbank Gelderland had eerder het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de klager onvoldoende had onderbouwd dat zijn bedrijf failliet zou gaan door de handhaving van het beslag. De Hoge Raad herhaalde de overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat de rechtbank niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de belangen van de strafvordering zich verzetten tegen de teruggave van de in beslag genomen auto’s, omdat er een reële kans bestond dat deze auto’s later verbeurd verklaard zouden worden. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de klager, waarmee de beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02172 B
Datum14 december 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 7 juli 2020, nummer RK 20/232, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, teneinde opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift door de rechtbank. Het klaagt in het bijzonder over de verwerping van het verweer dat de voortduring van het beslag disproportioneel is.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 23 juni 2020 heeft de raadsman van de klager daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Eerst maar eens het faillissement. Er is tot op heden geen faillissement van het bedrijf van klager uitgesproken. Hetgeen klager destijds voorzag is (nog) niet geschied. Maar het blijft kwakkelen en een faillissement ligt nog steeds op de loer. Als het bedrijf van klager failliet gaat, dan gaat klager zelf ook failliet omdat het een eenmanszaak is (nagezonden bijlage 1). Het moge toch duidelijk zijn dat een persoonlijk faillissement een drama is. Voor klager wellicht nog meer dan gemiddeld omdat klager, zoals dat wordt genoemd, niet goed in zijn vel zit. Als bijlage 4 nagezonden de patiëntenkaart van klager. Op 16 januari 2019 meldt klager zich met klachten van overspannenheid (inclusief slecht slapen) en krijgt hij Lorazepam voorgeschreven. Dat wordt voorgeschreven om gevoelens van angst en spanning te verminderen (nagezonden bijlage 5). Klager gebruikt nog steeds Lorazepam en is nog op 30 april 2020 voorgeschreven door de huisarts (zie patiëntenkaart). In geval van een faillissement is de kans aanwezig dat klager depressief raakt.
Dan het faillissement. Als bijlage 2 is een gedeelte van de jaarcijfers van het bedrijf van klager aan U toegezonden. Op blad 4 is te zien dat de omzet 2019 in vergelijking met 2019 aanzienlijk is gedaald. Ook is te zien dat in 2018 en 2019 verlies werd geleden (blad 5). Het verlies is niet toegenomen maar houdt verband met een sanering van de kosten. Daar staat wel tegenover dat klager op zijn eigen vermogen heeft moeten interen (blad 7). Klager heeft vervolgens bezien hoe het zit met omzet 2018 in vergelijking met 2019 (blad 8, de kolommenbalans en de uitwerking). Wat dan opvalt is dat de autoverhuur enigszins is toegenomen, zo ook de omzet in verband met reparatie van auto’s, maar de verkoop aanzienlijk is gedaald (marge auto's zijn de consumenten auto’s en verkoop auto’s hoog zijn de zakelijke auto’s). Klager heeft vervolgens aan zijn boekhouder gevraagd hoe een en ander moet worden geduid. Het antwoord lezen we in bijlage 3. En dat antwoord is eigenlijk simpel. Er zijn te weinig liquide middelen aanwezig om goed te kunnen handelen. Liquide middelen komen binnen door de verkoop van auto’s, immers wordt daarop winst gemaakt. Een groot aantal auto’s is in beslag genomen waardoor die auto’s niets opleveren en alleen maar geld kosten. De handel wordt daardoor steeds minder rendabel. De volgende vraag was dan ook, wat is de verwachting voor 2019? Er is sprake van omzet van € 96.833,-- over het 1e kwartaal 2020. Dat komt neer op een jaaromzet van € 387.332,--. Je hoeft niet een groot boekhoudkundig inzicht te hebben om te concluderen dat bij een dalende omzet en gelijkblijvende kosten, het verlies als maar groter wordt. Je moet dan nog meer interen op het eigen vermogen om uiteindelijk op nihil uit te gaan komen.
Je zou dan kunnen denk dat als klager zijn arbeid gaat inzetten (ook auto’s gaat repareren) verliezen mogelijk kunnen worden ondervangen. Dat gaat voorlopig echter niet gebeuren. Klager is een arbeidsongeval overkomen. Hierdoor mist hij de helft van zijn middelvinger. Een andere vinger is er weer aangezet maar kan hij niets mee. Dat hiervan sprake is, valt te lezen, onder aan op de patiëntenkaart (bijlage 4). Gevolg hiervan is dat niet nog verder kan worden gesneden in de (personeels) kosten. Een faillissement is dan onvermijdelijk.
Het tij kan nog keren als het beslag wordt opgeheven. De beslagen auto’s kunnen dan worden verkocht en kan weer worden geïnvesteerd zoals de boekhouder van klager dat omschrijft in zijn toelichting.
(...)
Klager verzoekt U dan ook het klaagschrift ter zake de inbeslaggenomen auto’s gegrond te verklaren en de teruggave van deze auto’s te gelasten.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 23 juni 2020 houdt verder, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Klager:
Mijn bedrijf is nog niet failliet, maar het gaat niet goed met de onderneming omdat ik niet over de in beslag genomen auto’s kan beschikken. Mijn advocaat heeft de meest recente cijfers naar u gestuurd.
De officier van justitie:
De stand van zaken in de strafzaak is als volgt. In het onderzoek Steensleutel heeft het Openbaar Ministerie het eind proces-verbaal ontvangen, maar dit is op onderdelen niet volledig. De zaak kan nog niet worden aangebracht bij de rechtbank. In de strafzaak waar klager bij betrokken is, is het deeldossier wel volledig en die zaak zouden we aan kunnen brengen bij de rechtbank. Het Openbaar Ministerie weet welke feiten er op de dagvaarding komen. Het Openbaar Ministerie is nu aan het kijken of zij alle zaken in één keer wil aanbrengen of dat zij toch de zaken gaat splitsen. Ik durf met de huidige coronamaatregelen niet te zeggen wanneer dat zal zijn. Ten aanzien van het klaagschrift blijf ik bij mijn standpunt zoals ik dat in de eerste procedure naar voren heb gebracht.
(...)
De officier van justitie:
U vraagt mij waarom de auto’s op het terrein van klager zijn blijven staan. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen om hem als bewaarder aan te stellen omdat klager anders met een leeg bedrijf zou achterblijven en dat wilde het Openbaar Ministerie niet voor het aanzien van het bedrijf. Op het moment dat er een klaagschrift werd ingediend, is de procedure on hold gezet. De procedure heeft langer geduurd in verband met cassatie. De auto’s zijn daarom ook nog niet vervreemd.
Klager:
Dat de auto’s op het terrein bleven staan, was even fijn maar daarna niet meer. Ik moest ten opzichte van de klanten elke dag iets anders verzinnen. De auto’s stonden namelijk op mijn terrein maar ik mocht er niets mee doen. Ik heb de auto’s tijdelijk elders neergezet, maar dat mocht niet van de gemeente. Ik huur nu een terrein waar ik de auto’s heb neergezet. De auto’s worden met de dag groener en dalen in waarde. Ik heb inmiddels aangegeven dat ik geen bewaarder meer wil zijn. Mijn omzet is onder andere vanwege corona teruggelopen. Men is voorzichtiger met het uitgeven van geld. Ik kan niets over de toekomst zeggen. Ik moet nog harder werken dan normaal. Ik probeer alle randzaken zelf te doen, maar het gaat net. Mijn werknemers werken hard, maar als ik omval dan zijn wij uitgehandeld. Mijn omzet kan op dit moment wel hoog zijn, maar het verhoudt zich niet met wat ik eraan verdien. Ik moet eerst het geld van de klant overmaken naar andere bedrijven omdat ik het geld zelf niet heb. Ik heb overeenkomsten met bedrijven. De auto’s staan bij mij, maar zijn van die bedrijven. Als ik de auto’s verkoop, krijg ik een percentage. Als ik door deze zaak failliet ga, voel ik mij veroordeeld nog voordat de strafzaak is begonnen. Als ik failliet ga, hoef ik in het dorp niet meer opnieuw te beginnen.”
2.2.3
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“De beoordeling
In deze procedure na terugwijzing door de Hoge Raad heeft de raadkamer nog alleen te beslissen op het klaagschrift voor zover daarin wordt verzocht het beklag gegrond te verklaren en last tot teruggave te geven ten aanzien van de 23 auto’s. Het betreft de navolgende inbeslaggenomen goederen:
D.06.01.003 [kenteken 1]
D.06.01.004 [kenteken 2]
D.06.01.005 [kenteken 3]
D.06.01.006 [kenteken 4]
D.06.01.007 [kenteken 5]
D.06.01.008 [kenteken 6]
D.06.01.009 [kenteken 7]
D.06.01.010 [kenteken 8]
D.06.01.011 [kenteken 9] Ford Transit
D.06.01.012 [kenteken 10]
D.06.01.013 [kenteken 11]
D.06.01.014 [kenteken 12]
D.06.01.015 [kenteken 13]
D.06.01.016 [kenteken 14]
D.06.01.017 [kenteken 15]
D.06.01.018 [kenteken 16]
D.06.01.019 [kenteken 17]
D.06.01.020 [kenteken 18]
D.06.01.021 [kenteken 19]
D.06.01.022 [kenteken 20]
D.06.01.023 [kenteken 21] Renault, 4
D.06.01.024 [kenteken 22] Renault, 4
D.10.01.001 ------- zonder kentekenplaten, Lancia.
Ingeval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag moet de rechtbank beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Daarvan kan sprake zijn als het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv heeft een summier karakter, mede omdat voorkomen moet worden dat de raadkamer vooruitloopt op het in de hoofd- of ontnemingszaak door de strafrechter te geven oordeel.
De 23 auto’s zijn in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen klager wegens verdenking van witwassen onder hem op 12 november 2018 in beslag genomen. De verdenking houdt onder meer in dat klager zijn bedrijf is gestart met crimineel vermogen en de auto’s dus (deels) zijn gefinancierd met dit criminele vermogen dan wel met winsten die zijn behaald door verkoop van auto’s die met crimineel vermogen zijn gefinancierd. De officier van justitie is voornemens de verbeurdverklaring van deze auto’s te vorderen. Gelet daarop doet zich op dit moment de omstandigheid voor dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend over de strafzaak tegen klager, de in beslag genomen auto’s verbeurd zal verklaren. Dat maakt dat de belangen van strafvordering zich tegen teruggave verzetten.
Klager heeft gesteld dat handhaving van het beslag disproportioneel is, omdat hij de auto’s nu niet kan verkopen en de opbrengst dus niet kan investeren in de aankoop van nieuwe auto’s, wat tot gevolg kan hebben dat zijn bedrijf failliet gaat. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager aan de hand van stukken uit zijn boekhouding toegelicht dat de financiële situatie van zijn onderneming op dit moment zorgelijk is, maar dat van faillissement op korte termijn geen sprake lijkt te zijn. Dat vooruitzicht kan volgens klager wel veranderen als klager, mede vanwege de spanningen die het lopende strafrechtelijke onderzoek bij hem teweeg brengen, arbeidsongeschikt raakt.
Naar het oordeel van de raadkamer heeft klager onvoldoende concreet onderbouwd dat zijn bedrijf failliet zal gaan door handhaving van het beslag en dat voortduren van het beslag in dit geval strijdt met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De raadkamer zal daarom beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
De beslissing
De raadkamer verklaart het klaagschrift, voor zover aan het oordeel van de raadkamer onderworpen, ongegrond.”
2.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat onder de klager op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde auto’s. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv, moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
2.4
De toe te passen maatstaf vergt niet een (ambtshalve) onderzoek met betrekking tot de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat in verband met hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht (vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379).
2.5
De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de klager tijdens de behandeling in raadkamer van 23 juni 2020 aan de hand van stukken uit zijn boekhouding heeft toegelicht dat de financiële situatie van zijn onderneming zorgelijk is, maar dat van faillissement op korte termijn geen sprake lijkt te zijn. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de klager onvoldoende concreet heeft onderbouwd zijn stellingen dat zijn bedrijf failliet zal gaan door handhaving van het beslag en dat voortduren van het beslag in dit geval strijdt met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen dat de klager ervan wordt verdacht zijn bedrijf met crimineel vermogen te zijn gestart en de auto’s dus (deels) zijn gefinancierd met dit criminele vermogen dan wel met winsten die zijn behaald door verkoop van auto’s die met crimineel vermogen zijn gefinancierd en ook in het licht van wat door en namens de klager is aangevoerd, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 december 2021.