De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“De beoordeling
In deze procedure na terugwijzing door de Hoge Raad heeft de raadkamer nog alleen te beslissen op het klaagschrift voor zover daarin wordt verzocht het beklag gegrond te verklaren en last tot teruggave te geven ten aanzien van de 23 auto’s. Het betreft de navolgende inbeslaggenomen goederen:
D.06.01.003 [kenteken 1]
D.06.01.004 [kenteken 2]
D.06.01.005 [kenteken 3]
D.06.01.006 [kenteken 4]
D.06.01.007 [kenteken 5]
D.06.01.008 [kenteken 6]
D.06.01.009 [kenteken 7]
D.06.01.010 [kenteken 8]
D.06.01.011 [kenteken 9] Ford Transit
D.06.01.012 [kenteken 10]
D.06.01.013 [kenteken 11]
D.06.01.014 [kenteken 12]
D.06.01.015 [kenteken 13]
D.06.01.016 [kenteken 14]
D.06.01.017 [kenteken 15]
D.06.01.018 [kenteken 16]
D.06.01.019 [kenteken 17]
D.06.01.020 [kenteken 18]
D.06.01.021 [kenteken 19]
D.06.01.022 [kenteken 20]
D.06.01.023 [kenteken 21] Renault, 4
D.06.01.024 [kenteken 22] Renault, 4
D.10.01.001 ------- zonder kentekenplaten, Lancia.
Ingeval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag moet de rechtbank beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Daarvan kan sprake zijn als het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv heeft een summier karakter, mede omdat voorkomen moet worden dat de raadkamer vooruitloopt op het in de hoofd- of ontnemingszaak door de strafrechter te geven oordeel.
De 23 auto’s zijn in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen klager wegens verdenking van witwassen onder hem op 12 november 2018 in beslag genomen. De verdenking houdt onder meer in dat klager zijn bedrijf is gestart met crimineel vermogen en de auto’s dus (deels) zijn gefinancierd met dit criminele vermogen dan wel met winsten die zijn behaald door verkoop van auto’s die met crimineel vermogen zijn gefinancierd. De officier van justitie is voornemens de verbeurdverklaring van deze auto’s te vorderen. Gelet daarop doet zich op dit moment de omstandigheid voor dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend over de strafzaak tegen klager, de in beslag genomen auto’s verbeurd zal verklaren. Dat maakt dat de belangen van strafvordering zich tegen teruggave verzetten.
Klager heeft gesteld dat handhaving van het beslag disproportioneel is, omdat hij de auto’s nu niet kan verkopen en de opbrengst dus niet kan investeren in de aankoop van nieuwe auto’s, wat tot gevolg kan hebben dat zijn bedrijf failliet gaat. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager aan de hand van stukken uit zijn boekhouding toegelicht dat de financiële situatie van zijn onderneming op dit moment zorgelijk is, maar dat van faillissement op korte termijn geen sprake lijkt te zijn. Dat vooruitzicht kan volgens klager wel veranderen als klager, mede vanwege de spanningen die het lopende strafrechtelijke onderzoek bij hem teweeg brengen, arbeidsongeschikt raakt.