ECLI:NL:HR:2021:175

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
20/02441
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake schadevergoeding door belanghebbende

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z], Slowakije, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding dat door belanghebbende was ingediend na een onbetaalde aanslag in de motorrijtuigenbelasting. De Inspecteur had het bezwaar tegen de aanmaningskosten toegewezen, maar het verzoek om proceskosten in bezwaar afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep aangetekend bij de Rechtbank Noord-Holland, die het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees.

Vervolgens heeft het Hof op 25 juni 2020 het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende heeft geen verzet aangetekend tegen deze uitspraak en ook geen beroep in cassatie ingesteld. In plaats daarvan heeft hij de Hoge Raad verzocht om te beslissen op zijn verzoek om schadevergoeding.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke bepaling in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is die de Hoge Raad de bevoegdheid geeft om zelf op een verzoek tot schadevergoeding te beslissen. Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02441
Datum5 februari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] , Slowakije (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
betreffende een verzoek om schadevergoeding.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
1.2
Aan belanghebbende zijn kosten van vervolging in rekening gebracht in verband met een onbetaald gebleven aanslag in de motorrijtuigenbelasting. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanmaningskosten toegewezen en het verzoek om proceskosten in bezwaar afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de afwijzing van het verzoek om proceskosten in bezwaar beroep aangetekend bij de Rechtbank Noord-Holland en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
1.4
De Rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.5
Het Hof heeft bij uitspraak van 25 juni 2020 het door belanghebbende ingediende hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof geen verzet gedaan en evenmin beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht op zijn verzoek om schadevergoeding te beslissen.
2.1
Er is geen wettelijke bepaling aan te wijzen in de Awb of de AWR waaraan de Hoge Raad de bevoegdheid kan ontlenen om zelf op een verzoek tot schadevergoeding te beslissen.
2.2
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.