ECLI:NL:HR:2021:171

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
19/03995
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon of entiteit gevestigd te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2019. Deze uitspraak betrof een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting was opgelegd voor de tijdvakken van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, evenals voor de tijdvakken van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Daarnaast ging het om een beschikking inzake heffingsrente, een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/03995
Datum5 februari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2019, nr. HAA 18/5640 en 19/144 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende de aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente, en de aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.