ECLI:NL:HR:2021:171
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en heffingsrente
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon of entiteit gevestigd te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2019. Deze uitspraak betrof een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting was opgelegd voor de tijdvakken van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, evenals voor de tijdvakken van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Daarnaast ging het om een beschikking inzake heffingsrente, een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.