Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen een beslag dat is gelegd op de woning van een derde, de echtgenoot van de klaagster, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De woning is in overleg met het Openbaar Ministerie (OM) verkocht, met de voorwaarde dat de overwaarde op de rekening van het OM zou worden gestort. De rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens artikel 118a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het beslag eindigt bij een zekerheidstelling. De vraag die centraal staat is of er sprake was van een zekerheidstelling.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2020 beoordeeld. De klaagster heeft haar beroep ingesteld via haar advocaat J. Kuijper, die een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 16 november 2021, waarbij de beschikking is gegeven door vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.