ECLI:NL:HR:2021:1696

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
20/03034
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op woning van derde in verband met verdenking van witwassen en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een beklag tegen een beslag dat is gelegd op de woning van een derde, de echtgenoot van de klaagster, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De woning is in overleg met het Openbaar Ministerie (OM) verkocht, met de voorwaarde dat de overwaarde op de rekening van het OM zou worden gestort. De rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens artikel 118a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het beslag eindigt bij een zekerheidstelling. De vraag die centraal staat is of er sprake was van een zekerheidstelling.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2020 beoordeeld. De klaagster heeft haar beroep ingesteld via haar advocaat J. Kuijper, die een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 16 november 2021, waarbij de beschikking is gegeven door vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03034 B
Datum16 november 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2020, nummer AV-000530-20, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 november 2021.