Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
16 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de klaagster, geboren in 1988, een verzoek indiende om een geldelijke tegemoetkoming na de onttrekking van haar auto aan het verkeer. De auto, een Audi A3, was in beslag genomen in het kader van een strafzaak tegen haar partner, die betrokken was bij het omkatten van voertuigen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof Amsterdam het verzoek om geldelijke compensatie heeft afgewezen zonder toereikende motivering. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de klaagster niet onevenredig was getroffen door de onttrekking, omdat zij op de hoogte was van de schade aan de auto en de betrokkenheid van haar partner bij het gebruik van gestolen onderdelen. De Hoge Raad herhaalt dat de beoordeling van de onevenredigheid van de getroffen eigenaar moet plaatsvinden aan de hand van de omstandigheden van het geval, waaronder de waarde van het onttrokken voorwerp en het gedrag van de eigenaar. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en wijst de zaak terug voor herbeoordeling.