ECLI:NL:HR:2021:1685
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 9 oktober 2020. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij belanghebbende een beroep deed op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk verzocht om het verschuldigde griffierecht te betalen, maar deze verzoeken zijn niet beantwoord. De griffier heeft belanghebbende op 30 juni 2021 en 3 augustus 2021 aangetekende brieven gestuurd, die wegens onbestelbaarheid zijn teruggezonden. Uiteindelijk is het griffierecht niet voldaan, en heeft belanghebbende ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de laatste brief van 1 september 2021.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2021.