ECLI:NL:HR:2021:1685

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
20/03840
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 9 oktober 2020. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij belanghebbende een beroep deed op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk verzocht om het verschuldigde griffierecht te betalen, maar deze verzoeken zijn niet beantwoord. De griffier heeft belanghebbende op 30 juni 2021 en 3 augustus 2021 aangetekende brieven gestuurd, die wegens onbestelbaarheid zijn teruggezonden. Uiteindelijk is het griffierecht niet voldaan, en heeft belanghebbende ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de laatste brief van 1 september 2021.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/03840
Datum12 november 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 9 oktober 2020, nr. ROE 20/692 V.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 30 juni 2021, verzocht om binnen een termijn van vier weken het bij die brief gevoegde formulier in te vullen en in te dienen. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna de brief met bijlage bij gewone post is verzonden naar het adres van belanghebbende. Het formulier is niet binnen de in de brief van 30 juni 2021 gestelde termijn ingediend waarna de griffier de heffing van griffierecht heeft voortgezet.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 3 augustus 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is onbestelbaar teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna het stuk bij gewone post is verzonden aan het adres van belanghebbende. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 1 september 2021 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Deze brief is onbestelbaar teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna het stuk per gewone post is verzonden aan het adres van belanghebbende. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet–ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2021.