ECLI:NL:HR:2021:1604
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, die zich had beroepen op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 3 november 2020. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 15 juli 2021 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te dienen, maar deze verklaring is niet tijdig ingediend. Vervolgens heeft de griffier belanghebbende op 4 augustus 2021 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht is niet voldaan. Op 6 september 2021 heeft de griffier opnieuw een bericht in het digitaal dossier geplaatst, maar ook hierop heeft belanghebbende niet gereageerd. De Hoge Raad heeft op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen met betrekking tot het griffierecht. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.