ECLI:NL:HR:2021:1598

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
20/01454
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en zorgplicht van de grondroerder bij schade aan elektriciteitskabels

In deze zaak heeft [eiseres] B.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin een vordering van Liander N.V. tot schadevergoeding werd toegewezen. De schade was ontstaan door het heien van een funderingspaal, waarbij een middenspanningskabel van Liander werd beschadigd. De Hoge Raad oordeelt dat [eiseres] onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ligging van de kabels, ondanks dat zij voorafgaand aan de werkzaamheden een KLIC-melding had gedaan en tekeningen van Liander had ontvangen. De Hoge Raad bevestigt dat de zorgplicht van de grondroerder niet beperkt kan worden tot de directe locatie van de werkzaamheden, maar dat deze zich uitstrekt tot het gehele graafprofiel en een zone van 1,50 meter eromheen. Het hof had terecht geoordeeld dat [eiseres] niet voldeed aan deze zorgplicht, en dat de vordering van Liander terecht was toegewezen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01454
Datum29 oktober 2021
ARREST
In de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaat: T. van Malssen,
tegen
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Liander,
advocaten: H.J.W. Alt en F.I.S.A.L. van Velsen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak 6200702 \ CV EXPL 17-6825 van de kantonrechter te Haarlem van 7 maart 2018;
het arrest in de zaak 200.245.686/01 van het gerechtshof Amsterdam van 4 februari 2020.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Liander heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] heeft als hoofdaannemer grondroerende werkzaamheden uitgevoerd.
(ii) Voorafgaand aan de werkzaamheden heeft [eiseres] een KLIC-melding gedaan, waarna zij van Liander tekeningen heeft ontvangen waarop kabels stonden ingetekend.
(iii) [eiseres] heeft ter lokalisering van de ingetekende kabels proefsleuven gegraven. In de sleuven werden de kabels gelokaliseerd op de plaats waar die waren ingetekend op de van Liander ontvangen tekeningen.
(iv) Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden heeft [eiseres] schade veroorzaakt aan een middenspanningskabel van Liander. De schade is ontstaan door het heien van een funderingspaal.
2.2
Liander vordert, voor zover in cassatie van belang, [eiseres] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 11.120,96 in hoofdsom. Liander legt aan deze vordering ten grondslag dat [eiseres] voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden onvoldoende onderzoek heeft gedaan om schade aan de kabel van Liander te voorkomen.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
2.3
Het hof [1] heeft de vordering grotendeels toegewezen. Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“3.3 (…) Volgens Liander (…) beslaat het graafprofiel het gehele werk zoals [eiseres] dat ter plaatse heeft uitgevoerd en niet alleen de heiwerkzaamheden, te weten het slaan van de ene heipaal, waardoor de schade is ontstaan. Op grond van het werk als “open ontgraving” diende [eiseres], voorafgaande aan dit werk, dat als geheel grondroerend is, alle volgens de tekeningen daarbinnen aanwezige leidingen en kabels te lokaliseren.
3.4
[eiseres] stelt (…) dat (…) het werk gefaseerd werd uitgevoerd en werd gestart met de fundering, te weten het inheien van de palen. [eiseres] gaat ervan uit dat onder het “werk” daarom slechts het slaan van de ene funderingspaal moet worden verstaan.
3.5
Het hof volgt [eiseres] daarin niet. Bij de beoordeling van de zorgplicht van de grondroerder moet in beginsel worden aangesloten bij de Richtlijn [HR: Zorgvuldig Graafproces (CROW 250)]. Voor de bepaling van het gebied waarin gelokaliseerd moet worden, het zogenaamde 'zoekgebied', wordt daarin uitgegaan van het zogenaamde “graafprofiel”. Dit is het gebied waarin daadwerkelijk grond wordt geroerd. Leidingen die volgens tekening daarbinnen of in een zone van 1,50 meter eromheen liggen, moeten hoe dan ook worden gelokaliseerd. De opvatting van [eiseres] dat die onderzoeksplicht tot lokaliseren gezien de fasering van het werk (eerst heien en dan open ontgraven) dan wel de diepte tot waarop wordt gewerkt, kan worden beperkt tot afzonderlijke onderdelen van de totale werkzaamheden, en dus tot, zoals in dit geval, de directe locatie van de in het graafprofiel aan te brengen funderingspaal, moet van de hand worden gewezen. Die opvatting is in strijd met de uitgangspunten van de WION en de Richtlijn dat de grondroerder een zorgplicht heeft zijn werkzaamheden op zorgvuldige wijze te verrichten en voorafgaand aan het grondroeren onderdelen van netten moet lokaliseren in en (tot 1,50 meter) rondom het graafprofiel. Dat, zoals [eiseres] heeft gesteld, hier een parallel getrokken zou moeten worden met deelprojecten bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn, is onvoldoende onderbouwd en gaat alleen al niet op gezien de aard en relatief geringe omvang van het hier onderhavige werk dat bovendien in een betrekkelijk korte tijdspanne van drie maanden zou worden voltooid.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel I van het middel keert zich tegen rov. 3.5 van het bestreden arrest. Het klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat het bij de zorgplicht van de grondroerder op grond van art. 2 lid 2 Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion) gaat om onderzoek naar de precieze ligging van netten op een locatie waar concrete graafwerkzaamheden worden verricht. Daarmee verdraagt zich niet de opvatting dat als sprake is van gefaseerde en onderling naar aard en tijd duidelijk van elkaar te onderscheiden concrete graafwerkzaamheden, voorafgaand aan al die werkzaamheden gezamenlijk een lokaliseringsonderzoek moet zijn verricht in het gebied dat al die werkzaamheden gezamenlijk omvat, aldus de klacht.
3.2
Het oordeel van het hof in rov. 3.5 moet zo worden begrepen dat in dit geval, gezien de aard en de relatief geringe omvang van het gehele project en de met voltooiing daarvan gemoeide betrekkelijk korte tijdspanne van drie maanden, geen aanleiding bestaat om de plicht van [eiseres] om onderzoek te doen te betrekken op afzonderlijke onderdelen van dat project. Het hof heeft daarmee verworpen het in rov. 3.4 weergegeven betoog van [eiseres], dat erop neerkomt dat de plicht om een lokaliseringsonderzoek uit te voeren in het onderhavige geval was beperkt tot de locatie waar de funderingspaal zou worden geslagen. Het hof heeft niet geoordeeld dat een algemene regel geldt zoals in de klacht verwoord. De klacht kan dan ook wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Liander begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
29 oktober 2021.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 4 februari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:245.