ECLI:NL:HR:2021:1575

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
19/04055
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belastingaanslagen en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 augustus 2019. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door M.C.J. Schoenmakers, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De Hoge Raad beoordeelde de middelen die door belanghebbende waren voorgesteld in het principale beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast was er een voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld door de Staatssecretaris, dat alleen zou worden behandeld indien het principale beroep zou slagen. Aangezien het principale beroep ongegrond werd verklaard, verviel het voorwaardelijke incidentele beroep op basis van artikel 8:112, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad besloot ook dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest werd uitgesproken door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04055
Datum22 oktober 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 augustus 2019, nrs. 15/00889, 15/00890, 15/00944, 15/00945, 16/03813, 16/03814, 16/03832, 16/03833, 17/00356 en 17/00394 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 13/7302 en 13/7303, BRE 14/6750, 15/2507 en BRE 16/2355) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2012 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.C.J. Schoenmakers, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Hij heeft schriftelijk zijn zienswijze over het voorwaardelijke incidentele beroep naar voren gebracht.
De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de middelen in het principale beroep over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Het voorwaardelijke incidentele beroep

Aangezien het incidentele beroep alleen is ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen, maar dit geval zich niet voordoet, vervalt het beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2021.