Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Hij heeft schriftelijk zijn zienswijze over het voorwaardelijke incidentele beroep naar voren gebracht.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 augustus 2019. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door M.C.J. Schoenmakers, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De Hoge Raad beoordeelde de middelen die door belanghebbende waren voorgesteld in het principale beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast was er een voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld door de Staatssecretaris, dat alleen zou worden behandeld indien het principale beroep zou slagen. Aangezien het principale beroep ongegrond werd verklaard, verviel het voorwaardelijke incidentele beroep op basis van artikel 8:112, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad besloot ook dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest werd uitgesproken door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.