Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
2 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hennep, in strijd met artikel 3.C van de Opiumwet. De verdachte had in hoger beroep een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat hij mogelijk niet op de hoogte was van de zitting. Het hof had dit verzoek afgewezen, met de overweging dat niet aannemelijk was dat de verdachte daadwerkelijk in feitelijke onmogelijkheid was om aanwezig te zijn. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek tot aanhouding is afgewezen. De Hoge Raad benadrukt dat het hof een belangenafweging had moeten maken, waarbij het belang van de verdachte bij zijn aanwezigheid op de zitting moet worden afgewogen tegen het belang van een spoedige berechting. Aangezien het hof deze afweging niet heeft gemaakt, vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.