Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 2000, was aangeklaagd voor wederspannigheid, omdat zij zich op 16 september 2019 had verzet tegen de aanhouding door verbalisanten van de politie. De verdediging stelde dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun functie handelden, omdat er geen dreigende situatie was en zij hadden moeten wachten tot de effecten van het gebruik van lachgas door de verdachte waren uitgewerkt.
De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat de verwerping van het verweer door het hof niet onbegrijpelijk is. De verbalisanten hebben de verdachte in kennis gesteld van haar aanhouding en hebben geprobeerd haar mee te nemen, maar de verdachte verzette zich hiertegen. De Hoge Raad concludeert dat de politieambtenaren handelden in de rechtmatige uitoefening van hun functie, ook al was de verdachte onder invloed van lachgas. De Hoge Raad verwerpt het cassatiemiddel en bevestigt de uitspraak van het hof.
Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van politieambtenaren bij aanhoudingen en de omstandigheden waaronder zij als rechtmatig handelend kunnen worden beschouwd, zelfs in situaties waarin de verdachte onder invloed is van verdovende middelen.