ECLI:NL:HR:2021:1538

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
21/02320
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], Zweden, vertegenwoordigd door R.W.J.L. Loonen, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 april 2021, nr. 20/00323, die op zijn beurt het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 18/5469) behandelde.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Het beroepschrift dat via het webportaal van de Hoge Raad was ingediend, voldeed niet aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft op 7 juni 2021 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst, waarin belanghebbende de gelegenheid kreeg om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 19 juli 2021. De Hoge Raad ging ervan uit dat belanghebbende het bericht op 7 juni 2021 had ontvangen, conform artikel 8:36c, lid 2, Awb.

Aangezien belanghebbende het verzuim niet heeft hersteld, heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 Awb. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021, waarbij de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02320
Datum15 oktober 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z], Zweden (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door R.W.J.L. Loonen
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 april 2021, nr. 20/00323, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 18/5469).

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 7 juni 2021 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld dat verzuim binnen zes weken na die datum te herstellen. Die termijn eindigde op 19 juli 2021. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 7 juni 2021 een notificatie verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven emailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 7 juni 2021.
Belanghebbende heeft het hiervoor bedoelde verzuim niet hersteld. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021.