ECLI:NL:HR:2021:1503

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
20/02523
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de beslissing om nieuwe stukken in hoger beroep niet toe te laten in een verkrachtingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens meermalen gepleegde verkrachting van de aangeefster. Tijdens de behandeling in hoger beroep verzocht de raadsman van de verdachte om het overleggen van prints van een chatconversatie en opnames van chatgesprekken, die volgens hem van belang waren voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, waarbij het enkel het tijdstip van het verzoek in overweging heeft genomen en niet de inhoudelijke relevantie van de stukken. De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien de rechter de uitoefening van de bevoegdheid om nieuwe stukken over te leggen moet toetsen aan de beginselen van een behoorlijke procesorde. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de afwijzing van het verzoek om nieuwe stukken niet voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02523
Datum12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 augustus 2020, nummer 21-000020-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof om het overleggen van prints van een chatconversatie en opnames van chatgesprekken niet toe te staan.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren wegens – kort gezegd – verkrachting van [aangeefster] , meermalen gepleegd, in twee verschillende periodes.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De raadsman verzoekt het hof om prints van een chatconversatie tussen zijn cliënt en [aangeefster] en opnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] aan het dossier te voegen. Hij brengt in dat verband het volgende naar voren:
Ik heb via de broer van mijn cliënt de beschikking gekregen over een deel van de informatie die op de inbeslaggenomen telefoon van mijn cliënt stond. In eerste aanleg heeft de verdediging tevergeefs om inzage in de telefoon gevraagd, maar omdat deze informatie op de computer van mijn cliënt bleek te staan, is die nu toch beschikbaar. Ik heb prints van een chatconversatie tussen mijn cliënt en [aangeefster] uit de periode van 6 december 2018 tot en met 11 februari 2019, waarbij vooral de passages rond 2 februari 2019 van belang zijn. Er blijkt uit dat [aangeefster] twee weken voor de aangifte nog om seksueel contact met mijn cliënt vroeg. Als vervolgens blijkt dat de relatie niet meer te repareren is, komt er een omslagpunt en verschiet [aangeefster] van kleur.
Ik heb verder beeld- en geluidsopnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] . Daaruit blijkt dat [aangeefster] [betrokkene 1] aanmoedigde om ook aangifte te doen tegen mijn cliënt en dat zij in dat kader spreekt over ‘aandikken’. Deze opnames zijn relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster] . Ik kan de geluidsopnames ter zitting laten horen en kan een USB met de opnames aan het hof overhandigen. Het is te verifiëren dat [aangeefster] en [betrokkene 1] op de geluidsopnames te horen zijn, maar dat kan niet vandaag.
Ik heb deze stukken niet eerder onder de aandacht gebracht, omdat ik de opnames van de chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] pas dit weekend heb gekregen en ik lang bezig ben geweest om ze te openen. Ik heb vooral mijn best gedaan om het technisch voor elkaar te krijgen dat ik de opnames hier vandaag kan aanbieden. Hier ben ik gisteren tot na sluitingstijd mee bezig geweest. Toen heb ik pas bedacht dat ik prints van de chatconversatie tussen mijn cliënt en [aangeefster] wilde overleggen, omdat deze juist van belang zijn in combinatie met de opnames. Ik heb het hof hier toen niet meer van op de hoogte gesteld. Ik begrijp dat de zaak vandaag niet inhoudelijk behandeld kan worden als mijn verzoek wordt toegewezen. Dat heb ik ook met mijn cliënt besproken en bij de afweging betrokken.
De advocaat-generaal geeft aan overvallen te zijn door het verzoek, merkt op dat vandaag niet te controleren is of de gesprekken zijn gevoerd tussen [aangeefster] en [betrokkene 1] en verzoekt het hof de opnames vandaag niet te beluisteren en de stukken niet te voegen aan het dossier.
Zij deelt verder mee dat zij van de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft vernomen dat [aangeefster] beschikt over screenshots van een chatgesprek en een opname van een telefoongesprek tussen haar en [betrokkene 1] , waaruit blijkt dat de relatie tussen verdachte en [betrokkene 1] verbroken is geweest en dat het vervolgens niet leuk en niet goed is verlopen. De advocaat-generaal geeft aan dat zij zich kan voorstellen dat, indien het verzoek van de raadsman mocht worden toegewezen, ook deze stukken van [aangeefster] aan het dossier zullen worden toegevoegd en dat [aangeefster] en [betrokkene 1] dan wellicht bij de raadsheer-commissaris moeten worden gehoord.
De voorzitter onderbreekt de zitting voor beraad.
Na hervatting van de zitting deelt de voorzitter mee dat het verzoek van de raadsman om de stukken aan het dossier toe te voegen vooralsnog wordt afgewezen. Reden daarvoor is met name het late tijdstip waarop het verzoek is gedaan. De voorzitter geeft aan dat verdachte wel over de stukken kan vertellen en dat de raadsman er bij pleidooi op kan terugkomen.
(...)
Verdachte verklaart als volgt. (...)
Op verzoek van de raadsman leg ik uit wat voor mij het meest van belang is in de conversaties die ik wilde inbrengen. Het gaat mij om het beeld dat van mij geschetst wordt. In de conversatie tussen mij en [aangeefster] wordt duidelijk dat het eigenlijk andersom is, dat [aangeefster] veel druk op mij zette en dat ze ook veel seksuele wensen had. Ik wilde daarmee ook deels mijn onschuld aantonen. Ze zegt dat ze slachtoffer is en een mak lammetje, maar ondertussen gaat ze enorm tekeer en worden er over de app allemaal dingen gezegd als: Jij gaat mij vanavond likken. Doe je dat niet en dan allerlei consequenties. Dat staat er letterlijk. Ook vraagt ze om seks. Als ik ergens anders ben, schrijft ze bijvoorbeeld: Je moet nu hier komen, dan kan je me laten squirten. Nu word ik als een beest afgeschilderd, maar twee maanden voor de aangifte heeft ze dus nog allerlei seksuele wensen. Er is sprake van een conflict in de relationele sfeer. Ze schreef dat ik [betrokkene 1] moest verlaten en anders zou ze mijn leven kapot maken. Daar zouden [betrokkene 1] en ik dan nog wel achter komen. Alle beschuldigingen die ze nu heeft geuit, daar heeft ze destijds al mee gedreigd. Het was een hele nare situatie. Ik hield het vol uit angst dat ik mijn kinderen zou verliezen en zij dreigde er ook mee dat ik ze niet meer zou zien als ik haar verliet. Daarom was ik ook een civiele procedure gestart.
De stukjes die [aangeefster] volgens de advocaat-generaal heeft opgenomen, ken ik. [aangeefster] heeft [betrokkene 1] geprobeerd aan te moedigen ook valse aangifte te doen. Ze lachten en [aangeefster] zei ook dat [betrokkene 1] het moest aandikken en dan misschien ook wel een schadevergoeding zou krijgen. Dat schetst wel een beeld van dat zij eigenlijk een loopje neemt met het rechtssysteem. Ik wil dat de waarheid boven tafel komt.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. In aanvulling daarop brengt hij het volgende naar voren:
- [aangeefster] doet in berichten aan [betrokkene 1] blijken dat zij verdachte niet zomaar wilde laten gaan. Dit is de context waarin er moet worden geoordeeld.
(...)
- De geluidsopname is met name relevant, omdat eruit blijkt dat [aangeefster] blijkbaar heel goed weet wat je wel en niet moet zeggen en welke emoties je moet tonen; je moet huilen. U moet er naar mijn mening daarom rekening mee houden dat de verklaring van [aangeefster] niet alleen uit haar herinnering tot stand is gekomen.
(...)
De voorzitter onderbreekt de zitting voor beraad.
Na de hervatting van de zitting deelt de voorzitter mee dat het verzoek van de raadsman tot het toevoegen van stukken aan het dossier, dat aan het begin van de zitting vooralsnog werd afgewezen, definitief wordt afgewezen. De raadsman heeft gelegenheid gehad om er bij pleidooi een punt over te maken en dat heeft niet geleid tot een ander standpunt van het hof. In reactie op de opmerking van verdachte dat hij dit jammer vindt, omdat er veel uit blijkt, merkt de voorzitter op dat verdachte en de raadsman er wel wat over hebben verteld.
Verdachte krijgt nogmaals het laatste woord en verklaart dat het mooier was geweest als het hof het hele gesprek zelf had kunnen nalezen.”
2.3
Op grond van artikel 414 lid 1, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn de advocaat-generaal bij het ressortsparket en de verdachte bevoegd voor of bij de behandeling van een zaak in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen. De uitoefening van die bevoegdheid kan in voorkomende gevallen door de rechter worden getoetst aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daarover valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt. Als de rechter van oordeel is dat de beginselen van een goede procesorde zich ertegen verzetten dat nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging worden overgelegd en dat die overlegging daarom niet kan worden toegestaan, zal de rechter deze beslissing moeten motiveren. (Vgl., in enigszins andere bewoordingen, HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7709.)
2.4
De raadsman heeft ter terechtzitting aangegeven prints van een chatconversatie tussen de verdachte en [aangeefster] en opnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] aan het dossier te willen toevoegen, waarbij hij heeft aangevoerd dat hij eerst recent over de betreffende stukken is komen te beschikken en dat deze stukken van belang zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster] . Het hof heeft beslist dat het overleggen van de prints van de chatconversatie en de opnames van de chatgesprekken niet wordt toegestaan. Daarbij heeft het hof slechts in aanmerking genomen het tijdstip waarop het verzoek is gedaan en de omstandigheid dat de raadsman bij pleidooi zich over de stukken heeft kunnen uitlaten. Het hof heeft daarmee, gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld, zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 oktober 2021.