ECLI:NL:HR:2021:1495

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
19/05118
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openbaar onderzoek en vervangende hechtenis in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1991, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, S.W.M. Stevens, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft in het kader van het eerste cassatiemiddel beoordeeld of het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep in het openbaar heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de terechtzitting vermeldde niet dat het onderzoek openbaar was, terwijl dit in een gelijktijdig behandelde zaak van een medeverdachte wel het geval was. De Hoge Raad heeft op basis van artikel 83 van de Wet op de rechterlijke organisatie inlichtingen ingewonnen bij de voorzitter van het hof, die bevestigde dat het onderzoek in het openbaar heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft de misslag in het proces-verbaal gecorrigeerd, waardoor het cassatiemiddel feitelijke grondslag mist.

Het tweede cassatiemiddel betreft de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitspraak van het hof op dit punt vernietigd moet worden, in lijn met eerdere jurisprudentie. Het derde cassatiemiddel betreft de redelijke termijn in de cassatiefase, welke is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden naar vier maanden en drie weken. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de duur van de gevangenisstraf en de toepassing van vervangende hechtenis, maar het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05118
Datum12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 oktober 2019, nummer 22/000972-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.W.M. Stevens, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Hoge Raad heeft op de voet van artikel 83 van de Wet op de rechterlijke organisatie inlichtingen ingewonnen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nietig is omdat het niet in het openbaar heeft plaatsgevonden.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat het onderzoek dat daar heeft plaatsgevonden, in het openbaar is geschied. Het arrest van 31 oktober 2019 houdt in dat het arrest is gewezen mede naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van het hof op 17 oktober 2019. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep in de zaak van de medeverdachte (bij de Hoge Raad bekend onder zaaknummer 19/05023, ECLI:NL:HR:2021:992) van 17 oktober 2019 houdt wel in dat het onderzoek op de terechtzitting in die zaak in het openbaar heeft plaatsgevonden.
2.2.2
Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden heeft de Hoge Raad op de voet van artikel 83 van de Wet op de rechterlijke organisatie inlichtingen ingewonnen bij de voorzitter van het hof met betrekking tot de terechtzitting. Deze heeft op 29 juni 2021 aan de Hoge Raad het volgende bericht:
“Het betreft een omissie. De zitting is in het openbaar gehouden.”
2.3
Op grond van dit bericht moet het ervoor worden gehouden dat als gevolg van een kennelijke misslag is verzuimd in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2019 op te nemen dat de terechtzitting in hoger beroep in het openbaar heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad leest het proces-verbaal met verbetering van die misslag. Daardoor mist het cassatiemiddel feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
2.4
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- vermindert de duur van de gevangenisstraf in die zin dat deze vier maanden en drie weken beloopt;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 oktober 2021.