ECLI:NL:HR:2021:992

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
19/05023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van diefstal met braak en de toepassing van vervangende hechtenis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1995, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van diefstal met braak en inklimming. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die onder andere betrekking hadden op de bewijsklacht en de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De plaatsvervangend advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf en de toepassing van vervangende hechtenis.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Echter, de Hoge Raad heeft wel geoordeeld dat de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel niet correct was toegepast en heeft deze vernietigd. Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden naar drie maanden en drie weken.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd voor zover deze betrekking had op de duur van de gevangenisstraf en de toepassing van vervangende hechtenis, en heeft de gevangenisstraf verminderd. De beslissing om gijzeling van gelijke duur als de vervangende hechtenis toe te passen, werd ook bevestigd. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05023
Datum29 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 oktober 2019, nummer 22-001056-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot vermindering van de duur van de gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf, tot bepaling dat gijzeling van gelijke duur als de in het arrest genoemde duur van de vervangende hechtenis kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze drie maanden en drie weken beloopt;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 juni 2021.