Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
29 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1995, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van diefstal met braak en inklimming. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die onder andere betrekking hadden op de bewijsklacht en de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De plaatsvervangend advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf en de toepassing van vervangende hechtenis.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Echter, de Hoge Raad heeft wel geoordeeld dat de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel niet correct was toegepast en heeft deze vernietigd. Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden naar drie maanden en drie weken.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd voor zover deze betrekking had op de duur van de gevangenisstraf en de toepassing van vervangende hechtenis, en heeft de gevangenisstraf verminderd. De beslissing om gijzeling van gelijke duur als de vervangende hechtenis toe te passen, werd ook bevestigd. Het beroep werd voor het overige verworpen.