ECLI:NL:HR:2021:1477

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
19/05548
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de duur van gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel in mensenhandelzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 december 2019. De verdachte, geboren in 1971, was veroordeeld voor mensenhandel en het medeplegen van vervaardigen en bezit van kinderporno. Het hof had de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, waarbij bij gebreke van betaling vervangende hechtenis was opgelegd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof ten onrechte de totale duur van de gijzeling op meer dan 360 dagen heeft bepaald. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het de vervangende hechtenis betreft en de duur van de gijzeling verminderd tot het wettelijk maximum van één jaar. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van dertien jaren naar twaalf jaren en zes maanden. De Hoge Raad heeft de duur van de gijzeling voor de verschillende benadeelde partijen vastgesteld op respectievelijk 199, 22, 5, 96, 22 en 16 dagen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05548
Datum12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 december 2019, nummer 22-001965-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft M.G. Cantarella, advocaat te ‘sGravenhage, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd:
- tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast,
- tot vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf,
- tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast, waarbij de Hoge Raad de duur van de gijzeling kan bepalen in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar,
- en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen de (totale) duur van de gijzeling ten onrechte op meer dan 360 dagen heeft bepaald.
2.2.
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers [benadeelde 2], [benadeelde 1], [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5] en [benadeelde 6] de in het arrest vermelde bedragen van respectievelijk € 87.600,00, € 10.000,00, € 2.071,72, € 42.700,00, € 10.100,00 en € 7.500,00 te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door respectievelijk 200, 23, 5, 97, 23 en 17 (in totaal 365) dagen hechtenis.
2.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914. Op grond van de redenen die staan vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812 geldt daarbij dat, als de duur van de vervangende hechtenis meer dan 360 dagen bedraagt, de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast moet worden bepaald op een jaar en dat in dit verband – in aanmerking genomen dat de bestreden uitspraak voor 1 januari 2020 is gewezen – onder een jaar 360 dagen moet worden verstaan. De Hoge Raad zal zelf de duur van de gijzeling aldus verminderen dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van dertien jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van
[benadeelde 2] met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling voor de duur van 199 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van
[benadeelde 1] met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van
[benadeelde 3] met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling voor de duur van 5 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van
[benadeelde 4] met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling voor de duur van 96 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van
[benadeelde 5] met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van
[benadeelde 6] met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling voor de duur van 16 dagen kan worden toegepast;
- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze twaalf jaren en zes maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 oktober 2021.