ECLI:NL:HR:2021:1458
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 december 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook over een naheffingsaanslag die aan belanghebbende was opgelegd.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, die door de Hoge Raad zijn beoordeeld. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de voorgestelde middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof. Het oordeel van de Hoge Raad is dat het niet nodig is om te motiveren waarom de middelen niet slagen, aangezien de beoordeling van deze middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.