In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een geschil over de verdeling van een nalatenschap. De zaak betreft een Arubaanse kwestie waarin de verzoeker, een erfgenaam en geschorste executeur-testamentair, in conflict is geraakt met de nieuw benoemde executeur. De Hoge Raad heeft de verzoeker in cassatie, vertegenwoordigd door advocaat R.S. Meijer, geconfronteerd met de verweerder, die in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair optreedt in de nalatenschap van de erflaatster, en werd bijgestaan door advocaat D.M. de Knijff.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in de feitelijke instanties in acht genomen, waaronder eerdere vonnissen van de voorzieningenrechter in Aruba en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De verzoeker heeft cassatie ingesteld tegen het vonnis van het hof, terwijl de verweerder een verweerschrift heeft ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber was gericht op de verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van de verzoeker schriftelijk heeft gereageerd.
Na beoordeling van de klachten over het vonnis van het hof heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de verzoeker veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.