Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1988. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 december 2019. De verdachte had geen cassatiemiddelen ingediend, wat een vereiste is volgens de wet. De procureur-generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om tijdig een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen, conform artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaard.