ECLI:NL:HR:2021:1443

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
19/04963
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenveroordeling in strafzaak en de begroting daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1975, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat zich uitliet over de vordering van de benadeelde partij en de hoogte van de proceskostenveroordeling. De advocaat van de verdachte, M.M.P.M. Lousberg, had cassatiemiddelen voorgesteld, terwijl de benadeelde partij, vertegenwoordigd door advocaat R.C. Honig, een verweerschrift indiende. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de beslissing over de proceskosten.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het hof had in zijn uitspraak geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding en de daarbij behorende proceskostenveroordeling niet onbegrijpelijk was, ondanks dat deze afweek van de liquidatietarieven.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak met betrekking tot de begroting van proceskosten en de taak van de strafrechter. Uiteindelijk werd het beroep van de verdachte verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de beslissing van het hof over de hoogte van de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04963
Datum5 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 oktober 2019, nummer 23-003363-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.M.P.M. Lousberg, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft R.C. Honig, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de proceskosten, in zoverre tot zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO)).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de beslissing van het hof om bij de begroting van de kosten van de benadeelde partij af te wijken van het zogenoemde liquidatietarief ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1
De uitspraak van het hof houdt, voor zover van belang, het volgende in.
“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 2.920,00 aan materiële schade, € 2.500,00 aan immateriële schade en € 9.657,83 aan overige schade (kosten straat/contactverbod en kosten rechtsbijstand). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.635,00, waarvan € 1.135,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De kosten rechtsbijstand zijn toegewezen tot een bedrag van € 922,00. Voor het overige heeft de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
(...) Tot slot heeft de verdediging verzocht om de immateriële schadevergoeding te matigen en bij de proceskostenveroordeling rekening te houden met het liquidatietarief in kantonzaken.
Het hof overweegt als volgt.
(...)
Onder de post “Rechtsbijstand in strafzaak” vordert de benadeelde partij € 1.270,50 voor de kosten rechtsbijstand in de onderhavige strafzaak. Het hof is van oordeel dat deze vordering kan worden toegewezen.”
3.2.2
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich het ‘Schadeopgaveformulier misdrijven’ van 1 februari 2018, waarin de advocaat A.A. Boersma als gemachtigde van de benadeelde partij ter zake van ‘Rechtsbijstand in de strafzaak’ de toekenning van een bedrag van € 1.270,50 verzoekt. Bij het formulier is een urenspecificatie van deze advocaat tot het bedrag van € 1.270,50 gevoegd, waaruit blijkt dat de gespecificeerde kosten betrekking hebben op verrichtingen van de advocaat tot en met het opstellen en indienen van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg.
3.3
Artikel 592a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“Indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, beslist de rechter die een uitspraak als bedoeld in artikel 333 of 335 doet, over de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.”
Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 592a (oud) Sv vervangen door artikel 532 Sv (Wet van 22 februari 2017, houdende wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen), Stb. 2017, 82). Dit artikel is gelijkluidend aan artikel 592a (oud) Sv.
3.4
Ingevolge artikel 592a (oud) Sv moet de rechter in zijn uitspraak beslissen over de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke beslissing ingevolge artikel 361 lid 6 Sv in de uitspraak dient te worden opgenomen. De wettelijke voorschriften met betrekking tot de motivering van rechterlijke uitspraken strekken zich niet uit tot de daarin opgenomen beslissing omtrent de hoogte van de kosten, noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend. De begroting van de proceskosten is een feitelijke beslissing die geen motivering behoeft.
Een redelijke uitleg van artikel 592a (oud) Sv brengt als uitgangspunt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Bij dat uitgangspunt dienen enkele kanttekeningen te worden geplaatst. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van door een in het ongelijk gestelde partij te vergoeden proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde ‘Liquidatietarief kanton’ of in het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’. Zo een liquidatietarief is geen recht in de zin van artikel 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn. Een dergelijke richtlijn leent zich bovendien niet steeds voor directe toepassing op de door de raadsman verrichte werkzaamheden ten behoeve van de benadeelde partij die zich in het strafproces heeft gevoegd. (Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rov. 2.7.1 en 2.7.3.)
3.5
Mede in aanmerking genomen dat de rechtbank aan kosten een bedrag van € 922 heeft toegewezen, hetgeen overeenkomt met 2 punten in tarief I van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven zoals dat gold tot 1 februari 2021, en een vermeerdering van dit bedrag overeenkomstig dit tarief met de kosten van het hoger beroep op basis van 0,5 punt tot een totaalbedrag aan kosten van € 1.301,50 zou leiden, is het oordeel van het hof dat het in hoger beroep als proceskosten gevorderde bedrag van € 1.270,50 voor vergoeding in aanmerking komt, niet onbegrijpelijk.
3.6
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 oktober 2021.