Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat R.J.M. Oerlemans. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het beroep en later tot niet-ontvankelijkheid van de betrokkene. De Hoge Raad oordeelde dat volgens artikel 432 lid 1, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering, het cassatieberoep binnen veertien dagen na de einduitspraak moest worden ingesteld, mits de betrokkene op de terechtzitting was verschenen. De stukken toonden aan dat de betrokkene op de terechtzitting van het hof op 23 januari 2020 aanwezig was. De einduitspraak van het hof vond plaats op 5 maart 2020, waardoor het cassatieberoep uiterlijk op 19 maart 2020 ingesteld had moeten worden. Aangezien het beroep pas op 20 maart 2020 werd ingesteld, was het te laat. De Hoge Raad kon het cassatieberoep daarom niet in behandeling nemen en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.