Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
28 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 20/00502. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat R. Zilver uit Utrecht. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die voortvloeit uit hypotheekfraude. De betrokkene had in de hoofdzaak onherroepelijk te horen gekregen dat hij meer financieel nadeel dan profijt had overgehouden aan de bewezen verklaarde feiten. Het hof had de vordering tot ontneming van het voordeel afgewezen, maar de Hoge Raad moest beoordelen of het hof gebonden was aan het oordeel van de hoofdzaak.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene over de verwerping van het verweer dat de ontnemingsvordering moest worden afgewezen, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht faalt, en verwees naar eerdere uitspraken, waaronder het arrest van 1 juni 2021 in de zaak 20/00533 P (ECLI:NL:HR:2021:789), waarin soortgelijke overwegingen zijn gemaakt.
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten van de betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.