ECLI:NL:HR:2021:1319
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 2014
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door A.A. Kan, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014.
De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende is voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat het middel niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van het middel niet noodzakelijkerwijs vragen opriep die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.