ECLI:NL:HR:2021:1301
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. De zaak betreft een geschil tussen [X] te [Z], vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, en de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad op 18 maart 2021 een aangetekende brief heeft verzonden naar belanghebbende, waarin hij werd gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken voor betaling werd gesteld. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht is niet voldaan. Op 20 april 2021 heeft de griffier een bericht in het digitaal dossier van belanghebbende geplaatst, waarin belanghebbende werd uitgenodigd om te reageren op het niet betalen van het griffierecht. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 17 september 2021.