ECLI:NL:HR:2021:130

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
20/00921
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft belanghebbende, een individu woonachtig te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 februari 2020. Deze uitspraak betrof meerdere navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2012 tot en met 2014. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de navorderingsaanslagen had bevestigd. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel was genomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00921
Datum29 januari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 februari 2020, nrs. 19/00017, 19/00567, 19/00568 en 20/00010 tot en met 20/00012, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant (nrs. BRE 18/702 tot en met BRE 18/707) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2014 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de voor die jaren opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.