ECLI:NL:HR:2021:1288

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
19/05544
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Het beroep was ingesteld door een persoon die niet de verdachte was, maar de geadresseerde van de mededeling van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat volgens artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering alleen de verdachte en het openbaar ministerie een cassatieberoep kunnen instellen. De Hoge Raad concludeerde dat de persoon die het cassatieberoep had ingesteld, niet de verdachte was te wiens laste het bestreden arrest was gewezen. Hierdoor kon deze persoon niet in het beroep worden ontvangen.

De zaak betreft een veroordeling van de verdachte, geboren in 1974, en de Hoge Raad benadrukte dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf uitsluitend betrekking heeft op deze persoon. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat het cassatieberoep niet verder in behandeling wordt genomen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05544
Datum21 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 september 2005, nummer 24-000711-05, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door [betrokkene 1]. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, heeft namens [verdachte] bij schriftuur en bij aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [betrokkene 1] in het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Degene op wiens naam een vonnis of arrest staat, moet worden aangemerkt als degene te wiens laste die uitspraak is gewezen. Die persoon is de verdachte in de strafzaak. Ingevolge artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering kan het beroep in cassatie slechts worden ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie.
2.2
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat op grond van het procesverloop, zoals weergegeven in de conclusie van de procureur-generaal onder 1, 5 en 7, moet worden aangenomen dat degene namens wie het cassatieberoep is ingesteld, [betrokkene 1], niet de verdachte is te wiens laste het bestreden arrest is gewezen, kan [betrokkene 1] niet in het beroep worden ontvangen.
2.3
Opmerking verdient nog het volgende. De in deze zaak uitgesproken veroordeling betreft “[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats]”. Het is, voor zover de tenuitvoerlegging van het op de naam van deze persoon gewezen arrest is toegelaten, uitsluitend deze persoon op wie de tenuitvoerlegging van de bij het arrest opgelegde straf betrekking mag hebben.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 september 2021.