Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
28 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene eerder was veroordeeld zonder dat er een ontnemingsprocedure was gevoerd. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Een tweede cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, maar heeft besloten dat dit niet leidt tot cassatie in deze zaak. De compensatie voor de overschrijding zal worden toegepast in de samenhangende strafzaak.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij de beslissing is genomen door vice-president V. van den Brink en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, met de waarnemend griffier H.J.S. Kea aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.