ECLI:NL:HR:2021:1273

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
21/01539
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en de rol van de advocaat in het Wvggz-proces

In deze zaak gaat het om de vraag of de rechtbank op juiste wijze heeft gehandeld in het kader van een zorgmachtiging onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die niet door de aan hem toegewezen advocaat wilde worden bijgestaan, heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en stelt dat de rechter moet onderzoeken of betrokkene een andere advocaat wenst wanneer hij aangeeft niet door de huidige advocaat te willen worden bijgestaan. De rechtbank had in dit geval niet voldoende rekening gehouden met de wensen van betrokkene en had hem moeten informeren over de procedurele aspecten van de zorgmachtiging. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbijstand en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechten van de betrokkene in dergelijke procedures.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/01539
Datum17 september 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.A.M. Wagemakers,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/18/203320 / FA RK 20-3575 van de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze uitspraak komt aan de orde hoe de rechter dient te handelen indien de betrokkene te kennen geeft dat hij niet wil worden bijgestaan door de aan hem op de voet van art. 1:7 lid 1 Wvggz toegevoegde advocaat.
2.2
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor diverse vormen van verplichte zorg.
2.3
Op 18 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Betrokkene is niet verschenen. De aan betrokkene toegevoegde advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling onder meer het volgende verklaard:
“Betrokkene neemt de zaak niet serieus. Een serieuze zaak begint met een dagvaarding. Ook heeft betrokkene gezegd dat hij een eigen advocaat wil. Deze gaat hij zoeken zodra hij de zaak serieus neemt en er dus sprake is van een dagvaarding. Ik heb vervolgens het verzoekschrift van de officier van justitie naar betrokkene gestuurd. Hierop heeft betrokkene gereageerd in de vorm van een brief. Ik zal de brief even voorlezen: “nogmaals en nogmaals. Diverse malen afgewezen als advocaat. Ook schrijft u dat ik bij u mag komen kijken. Nogmaals: u bent mijn advocaat niet. Ik wil niet dat u de zitting gaat bezoeken namens mij”. Hieruit leid ik af dat hij wel gehoord wil worden, via een eigen advocaat, op het moment dat hij ervan overtuigd is dat er een zaak is. (…)
Betrokkene geeft wel aan gehoord te willen worden. Hij zegt niets te maken te willen hebben met mij, maar schrijft wel zijn standpunt. (…)
Ik heb betrokkene vanaf het begin geïnformeerd en gevraagd om contact op te nemen. Ik kreeg vormen van zeer afwijzende e-mails. Betrokkene wil zelf een advocaat kiezen als het zo ver is. Betrokkene heeft aangegeven dat hij niet wil deelnemen aan een zitting als er geen serieuze zaak is.”
2.4
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling aangehouden, om betrokkene opnieuw uit te nodigen.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling van 25 januari 2021 is betrokkene wederom niet verschenen. De aan betrokkene toegevoegde advocaat heeft tijdens deze mondelinge behandeling onder meer het volgende verklaard:
“Volgens betrokkene begint een procedure met een dagvaarding en zolang hij geen dagvaarding heeft ontvangen, komt hij niet naar de zitting. Ik heb vervolgens uitgelegd dat deze procedure niet aanvangt met een dagvaarding, maar betrokkene blijft erbij dat dit geen echte procedure is. (…)
Ik voel mij beperkt in wat ik kan zeggen, omdat betrokkene niet wil dat ik hem verdedig.”
2.6
Bij beschikking van 25 januari 2021 heeft de rechtbank een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend voor de periode tot en met 25 maart 2021. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“1.6 De wet schrijft voor dat de rechter op het verzoek om een zorgmachtiging te verlenen niet beslist dan nadat betrokkene ten aanzien waarvan de machtiging wordt verzocht is gehoord, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.
1.6.1.
1.6.1. Betrokkene is bij aangetekende brief van 18 januari 2021 door de rechtbank in kennis gesteld van de (opnieuw) geplande mondelinge behandeling op 25 januari 2021 om 09:15 uur. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene medegedeeld dat betrokkene op de hoogte is van voornoemde behandeling, maar dat hij zich alleen wil laten horen in een procedure die aanvangt met een dagvaarding.
1.6.2.
1.6.2. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat betrokkene, hoewel op de hoogte van de mondelinge behandeling betreffende zijn zorgmachtiging, niet bereid is zich te doen horen, althans alleen op zijn voorwaarden. Er is geen juridische grondslag voor de voorwaarde die betrokkene stelt. De rechter heeft daarop besloten om de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene voort te zetten.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 2 van het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte en zonder motivering is voorbijgegaan aan de mededeling van de voor betrokkene verschenen advocaat dat betrokkene niet door hem wil worden bijgestaan. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderzocht of betrokkene wilde dat de rechtbank hem een andere raadsman zou toevoegen, aldus de klacht.
3.2
Ingevolge art. 1:7 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz geeft de rechter, indien ten aanzien van een betrokkene een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt voorbereid, onverwijld aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan de betrokkene, indien niet blijkt dat de betrokkene reeds een advocaat heeft.
Art. 8 lid 3 Wet Bopz (oud) bevatte een vergelijkbare bepaling. De Hoge Raad heeft ten aanzien van deze bepaling in verbinding met art. 45 lid 4 (oud) Sv, geoordeeld dat een met de kwetsbare positie van de betrokkene strokende uitleg van deze bepalingen meebrengt dat, indien de betrokkene te kennen geeft niet meer door de toegevoegde advocaat te willen worden bijgestaan, de rechter dient te onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere raadsman wenst, en dat de rechter in zijn beschikking van het resultaat van dit onderzoek dient te doen blijken. Dat is ook het geval indien de betrokkene te kennen geeft “zelf een advocaat te willen regelen”, maar de eerder toegevoegde raadsman (nog) niet is teruggetreden. [1]
Deze rechtspraak heeft onder art. 1:7 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 1:7 lid 3 Wvggz en art. 44 lid 2 Sv haar gelding behouden.
3.3
In deze zaak heeft de aan betrokkene toegevoegde advocaat bij herhaling meegedeeld dat betrokkene niet door hem wil worden bijgestaan en dat hij een andere advocaat wenst als sprake is van ‘een serieuze zaak’, te weten een zaak die met een dagvaarding aanvangt (zie hiervoor in 2.3 en 2.5). Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, kon de rechtbank niet aan deze mededelingen voorbijgaan met de overweging dat er geen juridische grondslag is voor de voorwaarde van een dagvaarding. In aanmerking genomen dat een persoon ten aanzien van wie een zorgmachtiging wordt verzocht niet steeds in staat zal zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen, had de rechtbank zelf betrokkene ervan in kennis moeten stellen dat een procedure als deze niet met een dagvaarding, maar met een verzoekschrift aanvangt, en moeten onderzoeken of betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenste. Vervolgens had de rechtbank in haar beschikking van het resultaat van dit onderzoek moeten doen blijken.
Het onderdeel slaagt dan ook.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2021;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
17 september 2021.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2998, rov. 3.8 en HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3663, rov. 3.5-3.6.